In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 6.10 kijk naar taal
1.
Lesopening
2.
Terugblik
3.
Lesdoel
4.
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6.
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
Slide 1 - Tekstslide
1. Lesopening
Pak je boek van Nederlands en je schrift.
Laat alles nog even dicht op tafel liggen.
Huiswerkcontrole
Slide 2 - Tekstslide
2. Terugblik
In blok 5 hebben we het gehad over samenstellingen?
Wie kan nog eens uitleggen wat een samenstelling is?
Kan je ook een voorbeeld noemen van een samenstelling?
Slide 3 - Tekstslide
3. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- weet je wat we bedoelen met beeldtaal
- weet je wat een pictogram is
- hoe je van een werkwoord een zelfstandig naamwoord kan maken
- Hoe je afkortingen in een woordenboek kan vinden
Slide 4 - Tekstslide
4. Instructie
Plaatjes gaan vaak samen met een tekst. Maar ook zonder tekst kun je met plaatjes heel veel zeggen. Dat is een taal zonder woorden. Dit wordt ook wel BEELDTAAL genoemd.
Een plaatje waaraan je direct kunt zien wat het voorspelt, noem je een PICTOGRAM. Pictogrammen zie je bijvoorbeeld in het verkeer, in gebouwen en op de computer.
Slide 5 - Tekstslide
4. Instructie
Zometeen krijg je een aantal pictogrammen te zien, probeer eens te noteren wat jij denkt dat deze pictogram betekent.
Slide 6 - Tekstslide
Wat betekent het pictogram hiernaast?
Slide 7 - Open vraag
Wat betekent het picogram hiernaast?
Slide 8 - Open vraag
Wat betekent het pictogram hiernaast?
Slide 9 - Open vraag
Wat betekent het pictogram hiernaast?
Slide 10 - Open vraag
Wat betekent het pictogram hiernaast?
Slide 11 - Open vraag
Wat betekent het pictogram hiernaast?
Slide 12 - Open vraag
4. Instructie
Bij grammatica heb je geleerd wat werkwoorden en zelfstandig naamwoorden zijn.
Wat zijn werkwoorden?
Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
Van veel werkwoorden kun je een zelfstandig naamwoord maken.
Voorbeeld:
van het werkwoord DROMEN maak je het zelfstandig naamwoord DE DROOM
Slide 13 - Tekstslide
4. Instructie
Belangrijk is dat je voor het zelfstandig naamwoord altijd het lidwoord de of het zet.
Bijvoorbeeld het werkwoord fietsen.
Welk zelfstandig naamwoord kan je daar van maken?
We gaan eens even samen oefenen.
Slide 14 - Tekstslide
Maak een zelfstandig naamwoord van het werkwoord: helpen
Slide 15 - Open vraag
Maak een zelfstandig naamwoord van het werkwoord: beslissen
Slide 16 - Open vraag
Maak een zelfstandig naamwoord van het werkwoord: zagen
Slide 17 - Open vraag
Maak een zelfstandig naamwoord van het werkwoord: spelen
Slide 18 - Open vraag
4. Instructie
In een woordenboek kun je opzoeken uit welke woorden AFKORTINGEN bestaan. Soms staat de betekenis van een afkorting er ook bij.
Bijvoorbeeld de afkorting m.b.v.
Deze vind je in het woordenboek na woorden die beginnen met ma-
Slide 19 - Tekstslide
6. Zelfstandig werken
Je maakt zelfstandig opdracht 30 vraag 6 t/m 10 en opdracht 31 op blz 249.