Le futur proche et le futur simple

Bienvenue 
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Bienvenue 

Slide 1 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
  • le futur proche
  • futur simple

De futur proche is een herhaling en de futur simple is nieuw, het is jullie huiswerk voor deze week,  in deze les is er een toets die niet meetelt als cijfer

Slide 2 - Tekstslide

Na deze les:
  •      Weet je wat de futur proche is
  •     Weet je wat de futur simple is
  •     Kun de de vormen van het werkwoord "aller" opnoemen
  •     Weet je wanneer je het werkwoord "aller" in kunt zetten
  •      Kun je werkwoorden in de futur proche zetten
  •      Kun je werkwoorden in de futur simple zetten

Slide 3 - Tekstslide

Futur proche
NL: gaan + heel werkwoord
FRA: aller + heel werkwoord

Ik ga eten
je vais manger

Futur simple
NL: zullen + heel werkwoord
FRA: heel werkwoord + uitgangen

ik zal eten
je mangerai

Slide 4 - Tekstslide

le futur proche

Slide 5 - Tekstslide

3

Slide 6 - Video

le futur proche
             de nabije toekomst. Dat gebruik je wanneer je iets gelijk nadat je het zegt, gaat doen. 
Bijvoorbeeld:  Ik ga mijn kamer opruimen
Exemple: Je vais ranger ma chambre. 

Slide 7 - Tekstslide

Le futur proche de nabije toekomst
Waarvoor gebruik je deze tijd?
Om te zeggen dat iets binnenkort gaat gebeuren gebruiken wij in het Frans de nabije toekomst. 

Nederlands is soms anders dan het Frans:
Exemple: Lundi, je vais travailler. = Maandag werk ik.

Slide 8 - Tekstslide

Le futur simple
De toekomende tijd

Je te téléphonerai ce soir
Ik zal je vanavond bellen.



Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

ik zal praten

Slide 11 - Tekstslide

Exceptions/Uitzonderingen
Normaal is de regel: heel werkwoord + uitgangen
Aantal uitzonderingen:
Être futur simple exemple: Je serai
Avoir futur simple exemple: Tu auras
Faire futur simple exemple: Il fera
Aller futur simple exemple: Nous irons
Pouvoir futur simple exemple:  Vous pourrez
Vouloir futur simple exemple: Ils/elles  voudront

Slide 12 - Tekstslide

Let op!!!
In het Frans plaatsen we de werkwoorden bij elkaar
In het Nederlands zeggen we: 
Zij gaat met haar broer zingen

In het Frans zeggen we:
Elle va chanter avec son frère.


Slide 13 - Tekstslide

In welke tijd staat deze zin?

Nous allons jouer à la console ce soir
A
le présent
B
le futur proche
C
le futur simple
D
l'imparfait

Slide 14 - Quizvraag

Zij zullen zingen futur simple
A
elles chantont
B
elles chanteront
C
elles vont chanter
D
elles ont chanté

Slide 15 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?

Il mangera des frites demain soir.
A
le futur simple
B
le futur proche
C
l'indicatif présent
D
le passé composé

Slide 16 - Quizvraag

Wat was de tu-vorm van aller?
A
tu vais
B
tu va
C
tu vas
D
tu vont

Slide 17 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de futur proche:
Elle [ manger ]
A
Elle aller manger
B
Elle va manger
C
Elle vais manger
D
Elle va mange

Slide 18 - Quizvraag

Weet jij de nous-vorm van "aller" nog?
A
nous vais
B
nous allez
C
nous vont
D
nous allons

Slide 19 - Quizvraag

je - regarder (futur proche)
A
je vais regarder
B
je vas regarder
C
je regardera
D
je regarderai

Slide 20 - Quizvraag

ils - avoir (futur proche)
A
ils font avoir
B
ils avoirent
C
ils vont avoir
D
ils sommes avoir

Slide 21 - Quizvraag

Wat was de je-vorm van aller ook alweer?
A
je vais
B
je vas
C
je va
D
j'allons

Slide 22 - Quizvraag

In welke tijd staat deze zin?

Nous allons jouer à la console ce soir
A
le présent
B
le futur proche
C
le futur simple
D
l'imparfait

Slide 23 - Quizvraag

Let op!!!
In het Frans plaatsen we de werkwoorden bij elkaar
In het Nederlands zeggen we: 
Zij gaat met haar broer zingen

In het Frans zeggen we:
Elle va chanter avec son frère.


Slide 24 - Tekstslide

In welke tijd staat deze zin?

Il mangera des frites demain soir.
A
le futur simple
B
le futur proche
C
l'indicatif présent
D
le passé composé

Slide 25 - Quizvraag

tu - regarder futur simple
A
tu regarderas
B
tu regardera
C
tu regardas
D
tu regardaser

Slide 26 - Quizvraag

Zij zullen zingen futur simple
A
elles chantont
B
elles chanteront
C
elles vont chanter
D
elles ont chanté

Slide 27 - Quizvraag

je - regarder (futur proche)
A
je vais regarder
B
je vas regarder
C
je regardera
D
je regarderai

Slide 28 - Quizvraag

nous (regarder) futur simple
A
regarderons
B
regardons
C
regardions
D
avons regardé

Slide 29 - Quizvraag

tu - regarder futur simple
A
tu regarderas
B
tu regardera
C
tu regardas
D
tu regardaser

Slide 30 - Quizvraag

nous (regarder) futur simple
A
regarderons
B
regardons
C
regardions
D
avons regardé

Slide 31 - Quizvraag

nous - aller futur simple
A
nous irions
B
nous irons
C
nous allerons
D
nous ayeez

Slide 32 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de futur proche:
Elle [ manger ]
A
Elle aller manger
B
Elle va manger
C
Elle vais manger
D
Elle va mange

Slide 33 - Quizvraag

vous - avoir futur simple
A
vous aurez
B
vous auriez
C
vous avoiriez
D
vous avoir

Slide 34 - Quizvraag

nous - aller futur simple
A
nous irions
B
nous irons
C
nous allerons
D
nous ayeez

Slide 35 - Quizvraag

Wat was de je-vorm van aller ook alweer?
A
je vais
B
je vas
C
je va
D
j'allons

Slide 36 - Quizvraag

Weet jij de nous-vorm van "aller" nog?
A
nous vais
B
nous allez
C
nous vont
D
nous allons

Slide 37 - Quizvraag

Wat was de tu-vorm van aller?
A
tu vais
B
tu va
C
tu vas
D
tu vont

Slide 38 - Quizvraag

Wat was de je-vorm van aller ook alweer?
A
je vais
B
je vas
C
je va
D
j'allons

Slide 39 - Quizvraag

Sleep de woorden bij de juiste tijd
FUTUR PROCHE
FUTUR SIMPLE
FRA: aller + heel werkwoord
FRA: heel ww + uitgangen
NL: gaan + heel ww
NL: zullen + heel ww
ai, as, a, ons, ez, ont
vais, vas, va, allons, allez, vont
je regarderai
je vais regarder

Slide 40 - Sleepvraag

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 41 - Woordweb