Le futur proche et le futur simple

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?

• le futur proche
• futur simple

De futur proche is een herhaling en de futur simple is nieuw.

Bienvenue !

LE FUTUR

Lesdoel

Iets kunnen vertellen in de nabije toekomst en de verdere toekomst.

Neem ook de juiste bron voor je!

Welke tijden ken je al?

Herhaling

le futur proche < 24 uur

             de nabije toekomst. Dat gebruik je wanneer je iets gelijk nadat je het zegt, gaat doen. 

Bijvoorbeeld:  Ik ga vanavond mijn kamer opruimen
Exemple: Je vais ranger ma chambre ce soir.

Meestal binnen 24 uur (proche betekent nabij).

Le futur proche de nabije toekomst

Waarvoor gebruik je deze tijd?

Om te zeggen dat iets binnenkort gaat gebeuren gebruiken wij in het Frans de nabije toekomst. 

Frans is soms stricter dan Nederlands:

Exemple:

Lundi, je vais travailler. = (Deze aanstaande) maandag werk ik (ga ik werken).

Le lundi, je travaille = Ik werk iedere maandag.

Let op!!!

In het Frans plaatsen we de werkwoorden bij elkaar

In het Nederlands zeggen we: 

Morgen gaat zij met haar broer zingen

In het Frans zeggen we:
Demain elle va chanter avec son frère.

Wat was de je-vorm van aller ook alweer?
(ik ga)

1. je vais
2. je vas
3. je va
4. j'allons

Wat was de tu-vorm van aller?
(jij gaat)

1. tu vais
2. tu va
3. tu vas
4. tu vont

Weet jij de nous-vorm van "aller" nog?
(wij gaan)

1. nous vais
2. nous allez
3. nous vont
4. nous allons

Het werkwoord avoir

j'

tu

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

ai

as

a

avons

avez

ont

vervoeg het ww: "avoir"

• Tu 
• Nous
• Elle
• J'
• Ils
• Laura

Zij gaat eten.
Zet het werkwoord in de futur proche:
Elle [ manger ]

1. Elle aller manger
2. Elle va manger
3. Elle vais manger
4. Elle va mange

Le futur simple >24 uur

Le futur simple

De toekomende tijd

Je te téléphonerai ce soir

Ik zal je vanavond bellen.

de regel

een voorbeeld

ik ga

1. je vais
2. je vas
3. je va
4. j'allons

ik zal praten

jij zal praten

hij zal praten

wij zullen praten

jullie zullen praten

/u zal praten

zij zullen praten

In welke tijd staat deze zin?
Nous allons jouer à la console ce soir.
Wij gaan vanavond gamen.

1. le présent
2. le futur proche
3. le futur simple
4. l'imparfait

Zij zullen zingen.
(futur simple)
chanter=zingen

1. elles chantont
2. elles chanteront
3. elles vont chanter
4. elles ont chanté

In welke tijd staat deze zin?

Il mangera une pizza en Italie.

1. le futur simple
2. le futur proche
3. l'indicatif présent
4. le passé composé

Vanavond ga ik tv kijken.

1. Ce soir je vais regarder la télé.
2. Ce soir je vas regarder la télé.
3. Ce soir je regardera la télé.
4. Ce soir je regarderai la télé.

In welke tijd staat deze zin?
Il mangera des frites en Belgique cette été.
Hij zal friet eten in België deze zomer.

1. le futur simple
2. le futur proche
3. l'indicatif présent
4. le passé composé

Zij gaan straks echt lol hebben.

1. Ils font vraiment s'amuser tout à l'heure.
2. Ils allent vraiment s'amuser tout à l'heure.
3. Ils vont vraiment s'amuser tout à l'heure.
4. ils s'amuseront vraiment tout à l'heure.

je - regarder
(futur proche)
ik ga kijken

1. je vais regarder
2. je vas regarder
3. je regardera
4. je regarderai

tu - regarder
(futur simple)
jij zal kijken

1. tu regarderas
2. tu regardera
3. tu regardas
4. tu regardaser

Zij zullen zingen futur simple

1. elles chantont
2. elles chanteront
3. elles vont chanter
4. elles ont chanté

nous - voyager
(futur simple)
wij zullen reizen

1. voyagerons
2. voyageons
3. allons voyager
4. avons voyagé

Jij zult in een mooi huis wonen.
(futur simple)

1. Tu habiteras dans une grande maison.
2. Tu habitera dans une grande maison.
3. Tu as habité dans une grande maison.
4. Tu vas habiter dans une grande maison.

Sleep de woorden bij de juiste tijd

FUTUR PROCHE

FUTUR SIMPLE

FRA: aller + heel werkwoord

FRA: heel ww + uitgangen

NL: gaan + heel ww

NL: zullen + heel ww

ai, as, a, ons, ez, ont

vais, vas, va, allons, allez, vont

je regarderai

je vais regarder

altijd weer die uitzonderingen...

nous -être
(futur simple)
wij zullen zijn

1. nous serons
2. nous êtrons
3. nous êtreons
4. nous allons être

vous - aller
(futur simple)
jullie zullen gaan

1. vous iriez
2. vous irez
3. vous allerez
4. vous êtes allé

Elle - avoir
(futur simple)
zij zal hebben

1. Elle aller avoir
2. Elle avoira
3. Elle vais avoir
4. Elle aura

vous - faire
(futur simple )
jullie zullen maken/doen

1. vous ferez
2. vous feriez
3. vous feriez
4. vous allez faire

nous - aller
(futur simple)
jullie zullen gaan

1. nous irions
2. nous irons
3. nous allerons
4. nous ayeez

Wat heb je vandaag geleerd?