21.5-1 Bloedgroepen en bloedtransfusie 6V 2223

Voedselallergie/-intolerantie
Voedselallergie: je immuunsysteem reageert op een stof in je voeding (meestal een eiwit). 
Antistoffen + ontstekingsreactie 

Voedselintolerantie: in je lichaam ontbreekt een enzym om een voedingsstof af te breken. Die voedingsstof verzoorzaakt vervolgens problemen in het maagdarmkanaal.


1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Voedselallergie/-intolerantie
Voedselallergie: je immuunsysteem reageert op een stof in je voeding (meestal een eiwit). 
Antistoffen + ontstekingsreactie 

Voedselintolerantie: in je lichaam ontbreekt een enzym om een voedingsstof af te breken. Die voedingsstof verzoorzaakt vervolgens problemen in het maagdarmkanaal.


Slide 1 - Tekstslide

Koemelk-allergie/lactose-intolerantie

Beschrijf zo goed mogelijk op wat de oorzaak is van koemelkallergie en van lactose-intolerantie. Gebruik biologisch juiste termen.
Je mag internet gebruiken.

Lever het blaadje in mij mij.

Slide 2 - Tekstslide

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
21.5 Bloedgroepen 
en resusfactor

Slide 3 - Tekstslide

Doel 21.5
Je leert het verband tussen bloedgroepen, antigenen en antistoffen
Je leert wat de resusfactor is



Slide 4 - Tekstslide

Bloedgroepen
De antigenen kunnen bijvoorbeeld glycoproteïnen (suiker-eiwitcombinatie) of glycolipiden (suiker-vetcombinatie) zijn.

De antigenen op rode bloedcellen bepalen je bloedgroep.

Slide 5 - Tekstslide

Bloedgroepen

Slide 6 - Tekstslide

Bloedgroepen
Net na de geboorte ontwikkelt je afweersysteem antistoffen tegen o.a. bacteriën in je darm.
Onder deze bacterien bevinden zich bacteriën die antigenen hebben die lijken op de antigenen op rode bloedcellen.
Iemand met bloedgroep A vormt daarom antistoffen tegen antigeen B. Niet tegen antigeen A want die is voor hem/ haar lichaamseigen.

Slide 7 - Tekstslide

Bloedgroepen

Slide 8 - Tekstslide

Bloedtransfusie
Krijg je bloedcellen met een antigeen waarvoor je zelf antistoffen aanmaakt dan gaat je bloed klonteren.

Bij een bloedtransfusie wordt eerst de bloedgroep van de ontvanger getest met een kruisproef.

Slide 9 - Tekstslide

Kruisproef
  ?     ?      ?      ?

Slide 10 - Tekstslide

Kruisproef
  C   antiA  antiB  antiA en B

Slide 11 - Tekstslide

Resusfactor
Ongeveer 85% van de mensen heeft antigeen D op de rode bloedcellen: de resusfactor.
Als je deze resusfactor niet hebt en bloedcellen in je bloed krijgt mét die factor (antigeen) dan ontwikkel je antistoffen (-> klontering)

Slide 12 - Tekstslide

Bloedtransfusie

Slide 13 - Tekstslide

Resusfactor
Ongeveer 85% van de mensen heeft antigeen D op de rode bloedcellen: de resusfactor.
Als je deze resusfactor niet hebt en bloedcellen in je bloed krijgt mét die factor (antigeen) dan ontwikkel je antistoffen.

-> zwangerschap

Slide 14 - Tekstslide

Resusbaby

Slide 15 - Tekstslide

Resusbaby
Tweede baby met resuspositief bloed loopt gevaar tijdens de zwangerschap!
Resusantagonisme: de moeder maakt antistoffen tegen het bloed van het embryo.

Slide 16 - Tekstslide

Voorkomen resusbaby
Als resusnegatieve moeder zwanger is wordt gecontroleerd wat de resusfactor van de baby is via cellen van de baby in het bloed van de moeder.
Is deze positief dan ontvangt de moeder via injectie anti-D.
Dit anti-D bindt aan eventueel gelekte bloedcellen tijdens de bevalling en voorkomt dat het afweersysteem van de moeder in actie komt.

Slide 17 - Tekstslide

Orgaantransplantatie
De eiwitten MHC-I en MHC-II zijn in een vreemd lichaam ook antigenen die het afweersysteem kunnen activeren.

De typen MHC-I en MHC-II worden het HLA-systeem genoemd.
Behalve dat de bloedgroepen moeten matchen moet ook het HLA-systeem van een orgaandonor matchen met die van de acceptor.

Slide 18 - Tekstslide

Immunotherapie tegen kanker
Relatief nieuwe therapie.
Tumorcellen worden opgekweekt en samengebracht lymfocyten. Lymfocyten die reageren op (actief worden bij) het contact met antigenen op de tumorcellen (op het MHC-I eiwit) worden geïsoleerd en vermeerderd.
Wanneer deze cellen bij de patient worden ingespoten herkennen en doden ze tumorcellen.

Slide 19 - Tekstslide

Doel 21.5
Je hebt het verband geleerd tussen bloedgroepen, antigenen en antistoffen


Slide 20 - Tekstslide

Begrippen 21.5
glycoproteïne, glycolipide, bloedgroep, bloedtransfusie, kruisproef, resusfactor

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk
In de online methode.
Kies leerweg B.
21.5: 4 t/m 7

Slide 22 - Tekstslide