P4, les 3 - NED FORM 2F+3F

Periode 4, les 3 (NED 2F+3F)

Hoofdstuk 1: Samenhang in je tekst 
§ 1.3 Opbouw van je tekst
Oefentoets hoofdstuk 1

Online terug te vinden onder het kopje ‘FORM1' 


1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Periode 4, les 3 (NED 2F+3F)

Hoofdstuk 1: Samenhang in je tekst 
§ 1.3 Opbouw van je tekst
Oefentoets hoofdstuk 1

Online terug te vinden onder het kopje ‘FORM1' 


Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen: 
§ 1.3  - Je gebruikt verschillende manieren om de opbouw van je tekst duidelijk te maken.

Goedgebekt
De student breidt zijn/haar woordenschat verder uit.
 
Venijnige woordendictee
De student oefent met de spelling van moeilijke horeca gerelateerde woorden.


    

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Hoe goed is jouw woordenschat?
Laten we dat eens bekijken!

Wat betekenen de volgende uitdrukkingen, gezegdes, etc.?
Antwoord zo goed en snel mogelijk.
Succes!


    

Slide 4 - Tekstslide

1. De burgemeester is beschuldigd van corruptie.
A
wanprestaties
B
overdreven autoritair gedrag
C
omkoping

Slide 5 - Quizvraag

2. De talentvolle speler zal daar goed gedijen.
A
Zal een grote vriendenkring krijgen.
B
Het zal hem goed gaan.
C
Zal zich goed inzetten.

Slide 6 - Quizvraag

3. Vind je dat drugsgebruik gedoogd moet worden in Nederland?
A
oogluikend toegestaan
B
streng verboden
C
genegeerd

Slide 7 - Quizvraag

4. Op miraculeuze wijze ving hij het glas net op tijd op.
A
indrukwekkende
B
wonderbaarlijke
C
tactische

Slide 8 - Quizvraag

5. Mijn buurvrouw was prominent aanwezig op ons feestje.
A
onopvallend
B
opvallend
C
vanzelfsprekend

Slide 9 - Quizvraag

6. Voor die functie moet je proactief zijn.
A
Geen beslissingen nemen die negatief kunnen uitpakken.
B
Alvast bepaalde handelingen verrichten voor een later doel.
C
Veel bewegen om stijfheid te voorkomen.

Slide 10 - Quizvraag

7. De heer Bruin houdt een epiloog.
A
praatje
B
pleidooi
C
slotrede

Slide 11 - Quizvraag

8. Dit kantoorpand is grootscheeps ingericht.
A
zeer royaal
B
als een schip
C
met diverse kamers

Slide 12 - Quizvraag

9. Je moet daarvoor intrinsiek gemotiveerd zijn.
A
echt
B
van binnenuit
C
enigszins

Slide 13 - Quizvraag

10. Dat is een irrelevant gegeven.
A
niet van belang
B
van groot belang
C
onrechtmatig

Slide 14 - Quizvraag

Je publiek volgt je verhaal beter als je aangeeft wat het verband is tussen je alinea’s. Deze verbanden geef je aan met signaalwoorden.

Om de opbouw van je tekst (je tekststructuur) nog duidelijker te maken, kun je ook signaalzinnen gebruiken. In een signaalzin vertel je bijvoorbeeld wát je gaat vertellen en in welke volgorde je dat doet. Bijvoorbeeld: Eerst geef ik oorzaken van het fileprobleem en daarna de mogelijke oplossingen.

In langere teksten kun je je lezer ook helpen door in het middenstuk even te zeggen wat je hebt behandeld en wat je nu gaat vertellen.

Bijvoorbeeld: Naast deze problemen die te maken hebben met het uiterlijk van rashonden, kennen veel honden ook afwijkingen die worden veroorzaakt door inteelt.



Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Hoe goed ben jij in spelling?
Laten we dat eens bekijken!

Welk woord is goed gespeld?
Antwoord zo goed en snel mogelijk.
Succes!


    

Slide 18 - Tekstslide

1. Welk woord is goed gespeld?
A
gekonfijte
B
gekonfeite
C
geconfijte
D
geconfeite

Slide 19 - Quizvraag

2. Welk woord is goed gespeld?
A
GFT-afval
B
gft-afval
C
GFT afval
D
gft afval

Slide 20 - Quizvraag

3. Welk woord is goed gespeld?
A
gluhwijn
B
glühwijn
C
glühwein
D
Glühwein

Slide 21 - Quizvraag

4. Welk woord is goed gespeld?
A
gnochi
B
gnoci
C
gnocci
D
gnocchi

Slide 22 - Quizvraag

5. Welk woord is goed gespeld?
A
grand cafés
B
grand cafes
C
grand cafees
D
grand cafées

Slide 23 - Quizvraag

6. Welk woord is goed gespeld?
A
gril
B
grill
C
grille
D
grile

Slide 24 - Quizvraag

7. Welk woord is goed gespeld?
A
groenten-soep
B
groente-soep
C
groentesoep
D
groentensoep

Slide 25 - Quizvraag

8. Welk woord is goed gespeld?
A
Haûte cuisine
B
Haute cuisine
C
haûte cuisine
D
haute cuisine

Slide 26 - Quizvraag

9. Welk woord is goed gespeld?
A
helicoptervieuw
B
helikopterview
C
helicopterview
D
helicopter-view

Slide 27 - Quizvraag

10. Welk woord is goed gespeld?
A
hygiëne
B
higiëne
C
hygiene
D
higiene

Slide 28 - Quizvraag

Maak de volgende opdrachten op je Nu Nederlands online licentie (tabblad FORM1):
 
2F – Form 1.3 Opdracht 1                                    2F – Form 1.3 Opdracht 2          
2F – Form 1.3 Extra opdracht 1                          2F – Form 1.3 Extra opdracht 2  



    
2F niveau

Slide 29 - Tekstslide

Maak de volgende opdrachten op je Nu Nederlands online licentie (tabblad FORM1)

3F – Form 1.3 Opdracht 2                                 3F – Form 1.3 Extra opdracht 1
                                                                               3F – Form 1.3 Extra opdracht 2                   




    
3F niveau

Slide 30 - Tekstslide

2F + 3F niveau
Maak tot slot de oefentoets van hoofdstuk FORM 1.

Deze toets is om te kijken of je de theorie van dit hoofdstuk hebt begrepen én kunt toepassen.

Slide 31 - Tekstslide

Ik ben deze les actief bezig geweest.
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Ik weet wat ik nu nog moet doen en/of afmaken voor de volgende les.
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Extra oefenen:

*Moeite met spelling?
Maak dan de oefeningen van Beter Spellen (niveau 2F + 3F).
Hier staan elke dag 4 nieuwe vragen.
Je kunt meteen controleren of jouw antwoorden goed/fout zijn en waarom!
 
*Heb je de theorie niet goed begrepen?
Bekijk bij Screencasts nogmaals de uitleg van deze paragraaf (1.3 Opbouw van je tekst).  
 




Slide 34 - Tekstslide