In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Zinnen ontleden als een pro!
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Leerdoel
Aan het einde van deze les kun je zinnen ontleden.
Slide 2 - Tekstslide
Vertel de leerlingen wat ze aan het einde van de les zullen kunnen.
Wat weet jij al over het ontleden van zinnen?
Slide 3 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
Wat zijn zinnen?
Zinnen zijn groepen woorden die samen een betekenis hebben.
Ze beginnen met een hoofdletter en eindigen met een punt (of uitroepteken/vraagteken)
Slide 4 - Tekstslide
Leg uit wat zinnen zijn. Geef voorbeelden.
1. De persoonsvorm
De persoonsvorm is het werkwoord dat aangeeft wie de handeling uitvoert.
Slide 5 - Tekstslide
Leg uit wat de persoonsvorm is. Laat voorbeelden zien en vraag leerlingen om de persoonsvorm te herkennen.
Zinsdelen maken
Om de volgende zinsdelen te benomen is het belangrijk om eerst de zinsdelen (woordgroepjes) te kaderen.
Ieder woordgroepje dat je voor de persoonsvorm kunt zetten is een zinsdeel.
Slide 6 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
2. Het onderwerp
Het onderwerp van een zin is het woord of de woorden waar de zin over gaat.
Slide 7 - Tekstslide
Leg uit wat het onderwerp van een zin is. Laat voorbeelden zien en vraag leerlingen om het onderwerp te herkennen.
2. Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is het woord of de woorden die aangeven wie of wat de handeling ondergaat.
Slide 8 - Tekstslide
Leg uit wat het lijdend voorwerp is. Laat voorbeelden zien en vraag leerlingen om het lijdend voorwerp te herkennen.
Het meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp is het woord of de woorden die aangeven aan wie of voor wie de handeling wordt uitgevoerd.
Slide 9 - Tekstslide
Leg uit wat het meewerkend voorwerp is. Laat voorbeelden zien en vraag leerlingen om het meewerkend voorwerp te herkennen.
Bijwoordelijke bepaling
De bijwoordelijke bepaling zijn de woorden die vaak aan het einde overblijven en antwoord geven op de vragen: waar, wanneer, hoe, hoeveel, hoe vaak, waarheen, waarom, waarmee?
Slide 10 - Tekstslide
Leg uit wat het voorzetselvoorwerp is. Laat voorbeelden zien en vraag leerlingen om het voorzetselvoorwerp te herkennen.
Oefenen met zinnen ontleden
Laten we nu oefenen met het ontleden van zinnen!
Slide 11 - Tekstslide
Geef leerlingen een aantal zinnen om te ontleden. Bespreek de antwoorden en eventuele fouten.
Meer oefenen
Wil je nog meer oefenen met zinnen ontleden? Ga naar www.zinnenontleden.nl
Slide 12 - Tekstslide
Geef leerlingen extra oefeningen om thuis te doen.
Samenvatting
We hebben vandaag geleerd hoe we zinnen kunnen ontleden. We weten nu wat de persoonsvorm is en hoe we het onderwerp, het lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en het bijvoeglijk naamwoord kunnen herkennen.
Slide 13 - Tekstslide
Herhaal de belangrijkste punten van de les.
Vragen?
Heb je nog vragen over zinnen ontleden?
Slide 14 - Tekstslide
Geef leerlingen de kans om vragen te stellen en beantwoord deze.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 15 - Open vraag
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 16 - Open vraag
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 17 - Open vraag
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.