Lezen H2 les 3

Vandaag...



- Bespreken toets spelling

- Nakijken opdracht 4 (via deze LessonUp)

- Ga lezen in je leesboek en/of maak een samenvatting

- Vragenlijst over huiswerk al ingevuld? Zie je mail.
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag...



- Bespreken toets spelling

- Nakijken opdracht 4 (via deze LessonUp)

- Ga lezen in je leesboek en/of maak een samenvatting

- Vragenlijst over huiswerk al ingevuld? Zie je mail.

Slide 1 - Tekstslide

Bespreken opdracht



1. Heeft iedereen een gedeeld document van een klasgenoot met twee documenten?

2. Bekijk of de goede structuren zijn toegekend aan de tekst en of de juiste delen van de betreffende structuur zijn benoemd. 

3. Na 10 minuten moeten jullie eruit zijn en laat ik een paar teksten klassikaal zien. 

Eerder klaar? Check of je goed staat aangemeld in je digitale methode. 
M. opdracht 2, blz. 50, 51




Slide 2 - Tekstslide

Nakijken opdracht 4



1 de geschiedenis van carnaval
2 alinea 1 en 2
3 verleden/heden(/toekomst)structuur – De geschiedenis van carnaval komt aan de orde: er wordt begonnen in de middeleeuwen en via de zestiende, zeventiende, negentiende en twintigste eeuw komen we in de huidige tijd terecht.
4 aanzien (al. 1) – goede naam; goede reputatie
antropologe (al. 2) – wetenschapster die onderzoek doet naar de culturen van volken; de mannelijke vorm is ‘antropoloog’
bakermat (al. 3) – plaats van oorsprong; plek waar iets begonnen is
in zwang (al. 3) – in gebruik
autoriteit (al. 4) – instelling (of persoon) met gezag; overheid
de scepter zwaaien (al. 5) – de baas zijn; het hoogste gezag hebben
kansel (al. 5) – preekstoel
gecharmeerd zijn van (al. 6) – leuk/aantrekkelijk vinden
uitwassen (al. 6) – ongewenste ontwikkelingen
van kracht worden (al. 7) – geldig worden; in werking treden
dansmarieke (al. 8) – meisje dat in een mooi uniform dansend marcheert tijdens carnavalsfeesten

Slide 3 - Tekstslide

5 wanneer?
korte beschrijving / kenmerken
vroege middeleeuwen
Vastenavond – alleen gevierd door kloosterlingen
zestiende eeuw
carnaval – gewone mensen leven zich drie dagen uit met veel drank, veel eten en de spot drijven met autoriteiten en heilige huisjes
zestiende/
zeventiende eeuw
(bijna) geen carnaval vanwege verbod
negentiende eeuwbescheiden feest; soms een optocht, maar er waren ook wel verboden op verkleden en op het houden van een optocht
na 1945opbloei carnaval tot populair volksfeest
6 om het feest het aanzien van een oude traditie te geven / om het beeld te creëren van carnaval als een oude traditie / dat geeft meer status aan het feest
7 (1) In de vroege middeleeuwen heette het feest Vastenavond; nu heet het carnaval. (2) In de vroege middeleeuwen werd het alleen gevierd door kloosterlingen; nu wordt het gevierd door iedereen die dat wil.
8 (1) de naam: carnaval; (2) mensen leven zich drie dagen uit in voorbereiding op de vastentijd; (3) er wordt veel gedronken; (4) er wordt veel gegeten.
9 De wereldlijke autoriteiten vonden dat carnaval te veel uitwassen had (denk aan: veel drankgebruik en losbandig gedrag). De geestelijke autoriteiten vonden het ‘paepsche stoutigheid’ (dat vonden vooral de protestanten) of te ver afstaand van het geloof (dat vonden de katholieken). 

Slide 4 - Tekstslide







10 (1) In Sittard werd in 1932 een maskeradeverbod (een verbod op verkleden) van kracht. (2) Tussen 1929 en 1935 mocht er in Den Bosch geen optocht worden gehouden. 
11 (1) de ‘positieve energie’ na de Bevrijding; (2) de acceptatie door de kerk (het Tweede Vaticaans Concilie stond gelovigen meer vrijheid toe); (3) commerciële overwegingen (vooral van middenstanders). 
12 informeren – De auteur wil kennis op de lezer overbrengen over de geschiedenis van carnaval.

Slide 5 - Tekstslide

zinsdelen benoemen
Vandaag




Lezen (10 min.)
timer
10:00

Slide 6 - Tekstslide

Nakijken



Opdracht 1
1 gehoorschade door harde muziek (bij 3FM-dj Paul Rabbering)
2 C probleem – oorzaak – gevolgen – oplossing
3 tegenstellend verband
4 Toch
5 er onverschillig over doen; doen alsof het niet belangrijk is

Opdracht 2
1 fietsen naar je werk
2 argumentatiestructuur – In de eerste alinea zegt de auteur dat het verstandig is om op de fiets naar je werk te gaan en in het middenstuk van de tekst geeft hij daar argumenten voor. 









Slide 7 - Tekstslide

Nakijken

3 activeren – De auteur zet de lezer ertoe aan om ook op de fiets naar het werk te gaan. 
4 stimuleren (al. 2) – prikkelen; aansporen
aanspreken (al. 2) – hier: gebruiken, waardoor het minder wordt
frustratie (al. 3) – ongelukkig gevoel
aanschaf (al. 4) – aankoop
fiscaal (al. 4) – wat de belasting betreft
dossier (al. 6) – verzameling stukken (papieren) over een zaak
fysiek mankement (al. 6) – lichaamsgebrek
5 Het is verstandig om op de fiets naar je werk te gaan.
6 (1) Je valt ervan af. (2) Je raakt niet gefrustreerd door overvolle wegen, te weinig parkeerplekken en linksrijders. (3) Je bloedsomloop wordt gestimuleerd. (4) Het is goedkoop. (5) Je bent minder vaak ziek. – In alinea 2 staat dat een flinke afstand fietsen als vervanging kan dienen voor sporten. Dat laatste geldt echter niet altijd (alleen bij een flinke afstand). Daarom is dit aspect niet als argument opgenomen, maar het is niet echt fout als je het wel doet. In dat geval verandert vraag 7 in: ‘Aan welke signaalwoorden herken je het vierde en vijfde argument?’ 










Slide 8 - Tekstslide

Nakijken


7 Ook (al. 3); Verder (al. 4)
8/9 om te / zodat: doel-middel; dus: concluderend; als … dan: voorwaardelijk; daardoor: oorzakelijk; en / bovendien: opsommend
10
1. Je raakt niet gefrustreerd door overvolle wegen, te weinig parkeerplekken en linksrijders.
->Je bloedsomloop wordt gestimuleerd.
->Dat werkt zeer ontspannend.

->
Je komt ’s ochtends fris op je werk en ’s avonds niet afgemat thuis.


11 (1) Veel werkgevers betalen een fietsvergoeding. (2) Bedrijven bieden werknemers de mogelijkheid om op een fiscaal aantrekkelijke manier een nieuwe fiets aan te schaffen dankzij het zogenoemde fietsplan.
12 Fietsen naar je werk is goed voor je gezondheid en voor je portemonnee.
13 voor mensen die werken








Slide 9 - Tekstslide

Bespreken opdracht



1. Heeft iedereen een gedeeld document van een klasgenoot met twee teksten?

2. Bekijk of de goede structuren zijn toegekend aan de tekst en of de juiste delen van de betreffende structuur zijn benoemd. 

3. Na 10 minuten moeten jullie eruit zijn en laat ik een paar teksten klassikaal zien. 






Slide 10 - Tekstslide

Bespreken opdracht



1. Heeft iedereen een gedeeld document van een klasgenoot met twee teksten?

2. Bekijk of de goede structuren zijn toegekend aan de tekst en of de juiste delen van de betreffende structuur zijn benoemd. 

3. Na 10 minuten moeten jullie eruit zijn en laat ik een paar teksten klassikaal zien. 






Slide 11 - Tekstslide

Maken




M. opdracht 4, blz. 53
Let op: tekst 4 staat op de volgende pagina!




Slide 12 - Tekstslide

Evaluatieopdracht: Kies minimaal één van onderstaande opdrachten:
- Schrijf een nieuw ding op dat je geleerd hebt.
- Schrijf een ding op waar je beter in bent geworden.
- Schrijf een ding op waarbij je een ander hebt geholpen.
timer
2:00

Slide 13 - Open vraag

Huiswerk
Maak opdracht 4, blz. 53, 54



Slide 14 - Tekstslide