Het woordje 'er'

ER
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
OKANMiddelbare schoolvmbo lwoo, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 130 min

Onderdelen in deze les

ER

Slide 1 - Tekstslide

Rara, wat ben ik?
Veel mensen hebben er één. Maar er zijn er ook veel die er geen hebben. 
Er zijn er ook met drie wielen.
Sommige mensen kunnen er niet op rijden.
Er worden er ook veel gestolen.

Rara, wat is het?

Slide 2 - Tekstslide

Wat ben ik?

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Tekstslide

ER = een veelgebruikt woord
Veel mensen hebben ER één. Maar ER zijn ER ook veel die ER geen hebben. 
ER zijn ER ook met drie wielen.
Sommige mensen kunnen ER niet op rijden.
ER worden ER ook veel gestolen.

Rara, wat is het?

Slide 5 - Tekstslide

ER 1 = ER met een telwoord of hoeveelheid
Heb jij een fiets?
-> Nee, ik heb er geen.
-> Ja, ik heb er één.

Slide 6 - Tekstslide

Hoeveel talen spreek jij?

Slide 7 - Open vraag

Hoeveel boeken heb je vorig jaar gelezen?

Slide 8 - Open vraag

ER 2 = ER met onbepaald ZN 
  • Is er een bureau in het huis?
  • Zijn er drie slaapkamers?
  • Is er een badkamer beneden? 
  • Zijn er boeken in het salon?
  • Zijn er vier lampen in de keuken? 

Slide 9 - Tekstslide

Beschrijf het klaslokaal. Gebruik 'zitten, liggen, staan, hangen'.
Bijvoorbeeld:
Er staat een kast in de klas.

Slide 10 - Open vraag

ER 3 = aanduiding van plaats

Slide 11 - Tekstslide

Wat kan je doen in de bib?

Slide 12 - Tekstslide

Wat kan je doen in de bib?
Je kan er boeken ontlenen.
Je kan er lezen.
Je kan er op de computer werken. 
Je kan er studeren. 

Slide 13 - Tekstslide

Wat mag je niet doen in de bib?

Slide 14 - Tekstslide

Wat mag je niet doen in de klas?

Slide 15 - Open vraag

Wat kan je niet doen in de bib?
Je mag er niet roken.
Je mag er niet eten.
Je mag er je gsm niet gebruiken.
Je mag er geen lawaai maken.

Slide 16 - Tekstslide

ER 4 = ER met een voorzetsel

Slide 17 - Tekstslide

Maak een zin met er en een voorzetsel.

Slide 18 - Open vraag

Vergelijk de 2 teksten. 

Slide 19 - Tekstslide

Vergelijk de 2 teksten. 

Slide 20 - Tekstslide

ER 5 = ER is het onderwerp in een passieve zin zonder echt onderwerp

Slide 21 - Tekstslide

Even samenvatten: 5x 'ER'

Slide 22 - Tekstslide

ER1
ER met telwoord of hoeveelheid
Bv. Heb jij broers?      Ja, ik heb er drie
ER2
ER met onbepaald ZN
Bv. Er staat een kast in de klas.
ER3
ER3 = aanduiding van plaats
Bv. Wat kan je doen in de bib? Je kan er leren. 
ER4
ER4 met voorzetsel
Bv. De bal ligt naast de doos.    De bal ligt ernaast.
Bv. Ik ben trots op mijn zoon.    Ik ben er trots op.
ER5
ER5 = onderwerp in een passieve zin
Bv. Er wordt in ons land te veel gesnoept.

Slide 23 - Tekstslide

Welke zin is juist?

Slide 24 - Tekstslide


Is er een probleem?
A
Ja, er een probleem met TV.
B
Ja, er iets.
C
Ja, er is een probleem.
D
Ja, er gebeurd.

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveel fouten heb jij gemaakt?
A
Ik heb er 3.
B
Ik heb 3 gemaakt.
C
Ik heb er 3 gemaakt.
D
Ik heb 3 er gemaakt.

Slide 26 - Quizvraag

Waarom zingen ze?
A
Want er iemand jarig is.
B
Omdat er iemand jarig is.
C
Omdat er is iemand jarig.
D
Want er is iemand jarig.

Slide 27 - Quizvraag

Ligt de hond in zijn mand?
A
Ja, in zijn mand er ligt.
B
Ja, ligt de hond erin.
C
Ja, ligt erin de hond.
D
Ja, de hond ligt erin.

Slide 28 - Quizvraag

Vind je het erg dat we een beetje vroeger stoppen?
A
Nee, ik geen probleem hebben met er.
B
Nee, ik heb er geen probleem mee.
C
Nee, ik heb er geen probleem met.
D
Nee, ik vind er geen probleem heb.

Slide 29 - Quizvraag

Werkt jouw microgolfoven/magnetron goed?
A
Ja, ik maak er veel gebruik van.
B
Ja, ik heb er veel gebruik maken van.
C
Ja, ik er gebruik veel van.

Slide 30 - Quizvraag

Wat vind je van het cadeau?
A
Ik ben blij met er.
B
Ik ben blij met.
C
Ik blij ben met er.
D
Ik ben er blij mee.

Slide 31 - Quizvraag

Hoe ging jouw examen?
A
Ik ben ervoor geslaagd.
B
Ik ben er voor geslagt.
C
Ik ben er geslagen voor.
D
Ik kan er geslagen.

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide