Oefentoets H5+H6

Oefentoets H5+H6
2 havo
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets H5+H6
2 havo

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen

Slide 2 - Tekstslide

De jongen van hiernaast heeft mij geholpen met mijn huiswerk.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 3 - Quizvraag

De jongen die hiernaast woont, loopt altijd een stukje met mij mee.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 4 - Quizvraag

Een enkelvoudige zin kan meerdere werkwoorden hebben.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Een enkelvoudige zin kan meer dan één persoonsvorm hebben.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Ik lees graag boeken, want dat helpt mij te ontspannen.
A
want - ontspannen = hoofdzin
B
want - ontspannen = bijzin

Slide 7 - Quizvraag

Omdat het mij helpt te ontspannen, luister ik graag naar muziek.
A
omdat - ontspannen = hoofdzin
B
omdat - ontspannen = bijzin

Slide 8 - Quizvraag

De voorstelling die veel indruk maakte op de toeschouwers, zagen we al tijdens de repetitie.
A
HZ - BZ
B
BZ - HZ
C
HZ - HZ
D
BZ - BZ

Slide 9 - Quizvraag

Het is regenachtig weer, maar ik ga toch fietsen.
A
HZ - BZ
B
BZ - HZ
C
HZ - HZ
D
BZ - BZ

Slide 10 - Quizvraag

Is het zinsgedeelte tussen haken een zinsdeel of een zinsdeelzin?
[Wie het laatst binnenkomt], moet trakteren.
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 11 - Quizvraag

Is het zinsgedeelte tussen haakjes een zinsdeel of een zinsdeelzin?
Mugabe weigert af te treden [ondanks de toenemende druk].
A
zinsdeel
B
zinsdeelzin

Slide 12 - Quizvraag

Wat voor een bijzin is het zinsdeel tussen haakjes?
[Hoe we dat moeten oplossen], is nog onduidelijk.
A
onderwerpszin
B
meewerkend voorwerpzin
C
lijdend voorwerpzin

Slide 13 - Quizvraag

Wat voor een bijzin is het zinsdeel tussen haakjes?
Hij kon niet ontdekken, [wie het gedaan had].
A
onderwerpszin
B
meewerkend voorwerpzin
C
lijdend voorwerpzin

Slide 14 - Quizvraag

Verander het zinsdeel tussen haken in een zinsdeelzin.
[De jongen van hiernaast] is altijd vrolijk.

Slide 15 - Open vraag

Verander het zinsdeel tussen haken in een zinsdeelzin.
[Door het gehuil van mijn broertje] kon ik mijn niet concentreren op mijn huiswerk.

Slide 16 - Open vraag

Grammatica woordsoorten

Slide 17 - Tekstslide

Noteer het voegwoord uit de volgende zin:
Hij maakt zich geen zorgen, omdat hij goed voorbereid is.

Slide 18 - Open vraag

Is het woord 'omdat' uit de vorige vraag een nevenschikkend of onderschikkend voegwoord?
Hij maakt zich geen zorgen, omdat hij goed voorbereid is.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 19 - Quizvraag

Noteer het voegwoord uit de volgende zin:
Toen ik vanmorgen naar school fietste, kwam ik mijn leraar tegen.

Slide 20 - Open vraag

Is het woord 'toen' een nevenschikkend of onderschikkend voegwoord?
Toen ik vanmorgen naar school fietste, kwam ik mijn leraar tegen.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het voegwoord in de volgende zin?
Na school ga ik buiten voetballen of ik speel online een spelletje met vrienden.

Slide 22 - Open vraag

Is 'of' een nevenschikkend of onderschikkend voegwoord?
Na school ga ik buiten voetballen of ik speel online een spelletje met vrienden.
A
nevenschikkend
B
onderschikkend

Slide 23 - Quizvraag

Neem de werkwoorden uit de zin over en noteer de juiste afkorting erachter (hww, zww of kww).
Hij maakt zich geen zorgen, omdat hij goed voorbereid is.

Slide 24 - Open vraag

Neem de werkwoorden uit de zin over en noteer de juiste afkorting erachter (hww, zww of kww).
Hij heeft altijd hard geleerd, omdat hij graag naar het hbo wil.

Slide 25 - Open vraag

Formuleren

Slide 26 - Tekstslide

De jongen ... ik verliefd ben, ziet mij niet staan.
A
waarop
B
die
C
dat
D
op wie

Slide 27 - Quizvraag

Het boek ... ik een presentatie gaf, is erg populair onder jongeren.
A
waarover
B
waarmee
C
over wie
D
dat

Slide 28 - Quizvraag

Welk verband geeft het signaalwoord aan?
omdat
A
oorzaak - gevolg
B
reden
C
tijdsvolgorde
D
voorwaarde

Slide 29 - Quizvraag

Spelling
algemeen

Slide 30 - Tekstslide

Welke woorden schrijf je met een hoofdletter? Neem ze (met hoofdletter) over.
odulphuslyceum - paaseitjes - september - hockeyclub - instagram

Slide 31 - Open vraag

Neem de zin over en plaats hoofdletters en leestekens:
ik wil graag op vakantie naar zuid-amerika zei mijn vriendin lotte

Slide 32 - Open vraag

Wat is juist?
A
schouder tas
B
schoudertas

Slide 33 - Quizvraag

Wat is juist?
A
zilveren ring
B
zilverenring

Slide 34 - Quizvraag

Wat is juist?
A
fiets sleutel
B
fietssleutel

Slide 35 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Fransehoofdstad
B
Franse hoofdstad

Slide 36 - Quizvraag

Wat is juist?
A
daar over
B
daarover

Slide 37 - Quizvraag

Wat is juist?
A
hiernaast
B
hier naast

Slide 38 - Quizvraag

Wat is juist?
A
onderwijsinspectie
B
onderwijs inspectie

Slide 39 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Vijfhonderdduizend miljoen
B
vijfhonderd duizend miljoen

Slide 40 - Quizvraag

Werkwoordspelling

Slide 41 - Tekstslide

Schrijf een zin met het werkwoord 'verhuist'.

Slide 42 - Open vraag

Schrijf een zin met het werkwoord 'verhuisd'.

Slide 43 - Open vraag

Mijn vader (downloaden, tt) elke dag een paar nieuwe liedjes.

Slide 44 - Open vraag

De journalist (interviewen, tt) mij voor de derde keer.

Slide 45 - Open vraag

Jason (barbecueën, tt) het liefst in de achtertuin van zijn huis.

Slide 46 - Open vraag

Op die gladde weg (skate, tt) mijn vriendje het liefst.

Slide 47 - Open vraag

Romy en Marie (racen, vt) op hun fiets door de straat.

Slide 48 - Open vraag

Tijdens de marathon (finishen, vt) Anniek en Irma tegelijk.

Slide 49 - Open vraag

Ik heb per ongeluk mijn hele werkstuk (deleten).

Slide 50 - Open vraag

Einde!
Succes met leren voor de pww!

Slide 51 - Tekstslide