H2B 27-1 Blokuur Onderdeel Lezen hfst 3 opdr 2 t/m 5

Leesboek
Pak je leesboek en begin met lezen.
Welkom!
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Leesboek
Pak je leesboek en begin met lezen.
Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

timer
15:00
15 minuten in stilte zelfstandig lezen.

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het eind van de les kan ik opsommingen en tegenstellingen herkennen aan de hand van signaalwoorden.

Slide 3 - Tekstslide

Het nakijken 
Wij gaan klassikaal nakijken, verbeter je antwoord.
Het huiswerk was: 
  • Hoofdstuk 3 Onderdeel Lezen blz. 68- 69
    Startopdracht  en opdracht 1 in je schrift

Slide 4 - Tekstslide

Vragen?

Slide 5 - Tekstslide

Wat had jij bij de startopdracht?
Onderdeel Lezen Blz 68

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 8 - Tekstslide

Maak aantekeningen 
Dit komt allemaal terug in toetsen.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Let goed op en schrijf mee!
Op de volgende dia's bespreek ik de meest voorkomende tekst- verbanden en signaalwoorden nogmaals.

Slide 11 - Tekstslide

CHRONOLOGISCH VERBAND/TIJDAANGEVEND VERBAND, welke signaalwoorden horen hierbij?

Slide 12 - Tekstslide

Ik heb goed geleerd voor de toets. 
Daarna heb ik thee gedronken met mijn vriendin.

De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan het woordje DAARNA kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er zit namelijk een tijdsvolgorde in.
Dit noem je een CHRONOLOGISCH verband

Slide 13 - Tekstslide

OPSOMMEND VERBAND

Slide 14 - Tekstslide

Ik heb goed geleerd voor de toets. Eerst heb ik woordjes geleerd en de zinnen heb ik geoefend. Ook heeft mijn moeder me overhoord.

De zinnen zijn met elkaar verbonden. 
Aan de woordjes EERST, EN en OOK kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er wordt namelijk iets opgesomd.
Dit noem je een OPSOMMEND verband

Slide 15 - Tekstslide

Ik heb goed geleerd voor de toets, maar ik heb een onvoldoende gehaald.

De zinnen zijn met elkaar verbonden.
Aan het woordje MAAR kun je zien wat de zinnen met elkaar te maken hebben. 
Er zit namelijk een tegenstelling in.
Dit noem je een TEGENSTELLEND verband

Slide 16 - Tekstslide

Signaalwoorden:
Chronologisch verband; vroeger, later, nu eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen etc. 

Opsommend verband; ten eerste, ten tweede, om te beginnen, verder, ten slotte, en , niet alleen, maar ook, getallen en dots

Slide 17 - Tekstslide

Signaalwoorden:
Tegenstellend verband; maar, hoewel, tegenover, daarentegen, echter, toch, ofschoon, aan de ene kant/ aan de andere kant, ondanks dat etc. 

Toelichtend verband (voorbeeld); bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou etc. 

Slide 18 - Tekstslide

Vragen?

Slide 19 - Tekstslide

Zorg dat je binnen de tijd terug bent, anders te laat briefje halen. Geniet van je pauze!
timer
5:00

Slide 20 - Tekstslide

Werken aan opdrachten
Lees
De opdrachten goed.
Maak
Blz. 68-73 Hoofdstuk 3 Onderdeel Lezen opdrachten 2 t/m 5 in je schrift
Hoe
Met een zachte stem, alleen overleg met je schoudermaatje of vraag je vraag aan de docent
Tijd
30 minuten
Klaar?
Laat je schrift zien aan de docent en op de laptop zoeken naar voorbeeldteksten met opsommingen e/o tegenstellingen. Flexen.
Huiswerk
Bovenstaande opdrachten.Blz. 68-73 Hoofdstuk 3 Onderdeel Lezen opdrachten 2t/m 5 in je schrift
timer
30:00

Slide 21 - Tekstslide

Nabespreken
Hoe ging de opdrachten?
Heb je het lesdoel behaald?
Weet je nu wat opsommingen en tegenstelling zijn?

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Zo groen als ...
A
gras
B
een boom
C
een vis
D
een kikker

Slide 24 - Quizvraag

Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 25 - Quizvraag

Zo doof als een...
A
kabouter
B
spin
C
mol
D
kwartel

Slide 26 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij een concluderend verband?
A
Want
B
Het gevolg is
C
Kortom
D
Dankzij

Slide 27 - Quizvraag

Welk verband past het best bij deze signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij
A
Concluderend
B
Redengevend
C
Chronologisch
D
Tegenstellend

Slide 28 - Quizvraag

Welk verband toont waardoor iets gebeurt (buiten iemands wil)?
A
Opsommend verband
B
Concluderend verband
C
Vergelijkend verband
D
Oorzakelijk verband

Slide 29 - Quizvraag

Ik kan een ... herkennen aan de signaalwoorden: ik vind, volgens mij, naar mijn mening
A
Feit
B
Argument
C
Mening
D
Toelichtend verband

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de tegenstelling van:
verzorgen?
A
verhelpen
B
verwaarlozen
C
verdwijnen
D
verbouwen

Slide 31 - Quizvraag

Waar bestaat de tegenstelling uit?

De tegenstelling bestaat uit
A
regulier versus dagelijks
B
op locatie versus vanuit zijn bureaustoel
C
op locatie versus op kantoor
D
ter plaatse versus voormalige

Slide 32 - Quizvraag

Wat is geen tegenstellend tekstverband?
A
maar
B
ook
C
echter
D
daarentegen

Slide 33 - Quizvraag

Hoe vond je deze week?
Wat was je leukste moment?

Slide 34 - Open vraag




Huiswerk



Blz. 68-73 Hoofdstuk 3 Onderdeel Lezen opdrachten 2 t/m 5 in je schrift

Slide 35 - Tekstslide

Fijn weekend!

Slide 36 - Tekstslide