(Overige)Kostensoorten (H.25/29)

(Overige)Kostensoorten (H.25/29)
HAVO   §25.1   Inkopen

Volgende slide........ ......
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

(Overige)Kostensoorten (H.25/29)
HAVO   §25.1   Inkopen

Volgende slide........ ......

Slide 1 - Tekstslide

Inkoopprijs verkopen: vooral bij handelsonderneming
                                       (inkoopprijs per artikel x de afzet)
Kosten grondstoffen, hulpstoffen en materialen:
alleen bij omvormingsprocessen (productie).
  • Grondstoffen zie je terug in het eindproduct  
  • Hulpstoffen: bijvoorbeeld smeerolie voor de productie
  • Materialen: ook bij handelsbedrijf, bijvoorbeeld de verpakking

Slide 2 - Tekstslide

25.2 Kosten duurzame productiemiddelen
(vwo 29.1 en 29.2)
Wat zijn duurzame productiemiddelen (DPM)? 

Met de aanschaf van kapitaalgoederen koop je prestaties voor de toekomst  --->  kosten over meerdere jaren spreiden

  • Aanschafprijs = aanschafprijs + bijkomende kosten
  • Afschrijven = de waardevermindering van DPM in de boekhouding tot uitdrukking brengen

Slide 3 - Tekstslide

Balansmutatie: Vaste activa daalt en E.V. daalt 
W&V-rekening mutatie: Afschrijvingskosten
Afschrijving per periode 
("met een vast percentage van de aanschafprijs"):
(A-R) / N
A=aanschafprijs incl. bijkomende kosten
R= restwaarde
N= aantal perioden (economische levensduur)
 

Afschrijven:

Slide 4 - Tekstslide

Er wordt begin 2020 een auto gekocht voor € 20.000,-. De auto gaat 5 jaar mee en is daarna nog €8000,- waard.

Hoe hoog zijn de afschrijvingskosten in 2021 ?
A
€3000
B
€4.000
C
€20.000
D
€2.400

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer wordt afgeschreven met een vast percentage van de aanschafwaarde, is het af te schrijven bedrag ieder jaar kleiner
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Boekwaarde van een DPM
= waarde waarvoor het DPM op de balans staat
= aanschafprijs - alle afschrijvingen tot (balans)datum

VRAAG
aanschafprijs machine is op 1/1/2019  €50.000, restwaarde na 8 jaar is €10.000. Hoeveel is de boekwaarde van de machine op 31/12/2022 ?

Slide 7 - Tekstslide

De aanschafprijs van een machine is op 1/1/2019 €50.000, restwaarde na 8 jaar is €10.000. Hoeveel is de boekwaarde van de machine op 31/12/2022 ?
A
€30.000
B
€35.000
C
€40.000
D
€24.000

Slide 8 - Quizvraag

Aanschafprijs Machine is €120.000, transportkosten €5000,-
Na 6 jaar is de restwaarde van de onderdelen nog €20.000,- De sloopkosten van de machine zijn €2000,-
Hoe hoog is de jaarlijkse afschrijving?
A
€17.500
B
€16.667
C
€16.933
D
€17.833

Slide 9 - Quizvraag

Complementaire kosten
Naast afschrijvingskosten (en rentekosten) heeft een DPM ook zgn. complementaire (bijkomende) kosten, 
Bijvoorbeeld:
  • onderhoudskosten
  • reparatiekosten 
  • energiekosten
  • soms loonkosten

Slide 10 - Tekstslide

Als een bedrijf een machine koopt, dan is dit bedrag de ...
De machine wordt door het gebruik ieder jaar minder waard, deze waardevermindering heet ...
De periode waarin de machine gebruikt wordt heet...
Als de machine nog waarde heeft na deze periode, dan heet dit ...
Restwaarde
Economische 
levensduur
Aanschafwaarde
Afschrijving

Slide 11 - Sleepvraag

Ga nu maken (havo):
Opgave 25.6

Slide 12 - Tekstslide

29.3 Overige kosten van DPM's (alleen vwo)
Investeren in een DPM legt beslag op eigen geld of er moet geleend worden. 
Lening ---> rentekosten
Eigen geld ---> kan ook tegen rente op een spaarrekening worden gezet

Dus bij DPM, zijn naast er afschrijvingskosten, (soms) ook rentekosten (jaarlijks). Dit wordt berekend over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen:  (A+R)  x  ..% 
                        2

Slide 13 - Tekstslide

Aanschafprijs auto €45.000, Restwaarde €5.000
Economische levensduur is 5 jaar. De rente is 3%.
Hoeveel bedragen de jaarlijkse rentekosten van deze auto?
A
€240,-
B
€1350,-
C
€750,-
D
€1200,-

Slide 14 - Quizvraag

Samengevat (vwo): 
Er zijn 3 soorten kosten van een DPM / Vaste activa:
  1. Afschrijvingskosten
  2. Complementaire kosten
  3. Rentekosten

Slide 15 - Tekstslide

Ga nu maken (vwo):
Opgave 29.10

Slide 16 - Tekstslide

Personeelskosten, arbeidsuurtarief en factureertarief 
(25.3 Havo / 29.4 Vwo)
Personeelskosten v.e. bedrijf bestaan uit:
  • Brutolonen
  • Premies werknemersverzek., bijdrage ZVW, vakantiegeld (verplicht)
  • Vrijwillige sociale lasten zoals reiskosten, lunch, feestfonds etc.
  • Pensioenpremies (vrijwillig)


Slide 17 - Tekstslide

In de dienstverlening worden deze kosten omgerekend naar productief (= door te berekenen) uur : het arbeidsuurtarief
Dit is een intern tarief. 
Op de factuur naar de klant wordt gerekend met het factuurtarief:  arbeidsuurtarief  + 
opslag niet apart gefactureerde kosten  +  winstopslag

Tarieven worden altijd exclusief btw berekend!
            Voorbeeld 25.7 havo en 29.6 vwo theorieboek

Slide 18 - Tekstslide

Overige kosten (25.4Havo / 29.5Vwo),
zoals:
*Interestkosten (op leningen en andere kredieten)
*Kosten van de grond: geen afschrijvingskosten maar wel kosten als de grond toch minder waard wordt door bijv. drainagesyteem oid; belastingen m.b.t. de grond
*Kosten van Diensten van Derden: uitbesteed werk zoals schoonmakers, verzekeringen, advocaat, transport etc. etc.)
*Kosten van belastingen (bijv. WOZ, motorrijtuigen, assurantiebelasting)
*Overige kosten: vaak wil een bedrijf kosten gespecificeerd hebben zoals marketingkosten, administratiekosten, autokosten (eigen keuze)

Slide 19 - Tekstslide

Wat is een arbeidsuurtarief?
A
Brutoloon per uur van een medewerker
B
Tarief voor personeelskosten per productief uur
C
Het tarief dat je factureert aan je klant
D
Brutoloon per uur van een medewerker + winstopslag

Slide 20 - Quizvraag

Duurzaam productiemiddel
Aanschafwaarde
Restwaarde
Technische levensduur
Economische levensduur
Complementaire kosten
Boekwaarde
Afschrijven
Prijs om productiemiddel te kopen + de bijkomende kosten
Gebouwen, machines, transportmiddelen
Geschatte opbrengst aan het einde van de levensduur bij verkoop
Hoe lang een actief (productiemiddel) fysiek werkt.
Als een nieuw productie-middel goedkoper is dan het huidige prod.middel
Alle kosten die samenhangen met het duurzame productiemiddel.
De waarde waarvoor het actief op de balans staat. 
In de boekhouding tot uitdrukking brengen van waardevermindering

Slide 21 - Sleepvraag

HAVO
Maak nu opdracht 25.8 en 25.9

Slide 22 - Tekstslide

29.6 Transferpricing (alleen vwo)
Bedrijven zijn vaak opgedeeld in onderdelen (business units)

Interne diensten zoals I.T., marketing, administratie werken voor álle bedrijfsonderdelen (zgn. shared service center)
         
       de prijs die het ene onderdeel aan het andere in rekening brengt, is de transfer price (interne verrekenprijs)

Slide 23 - Tekstslide

De meest voorkomende manieren van het bepalen van de transfer price, zijn:

* Marktgebaseerde transfer price 
(zelfde prijs als externe bedrijven 
 zouden rekenen)
* Kostengebaseerde transfer price (vaak: kosten + opslag)
* Onderhandelde transfer price: 
onderhandelen met eigen bedrijf en met andere bedrijven 

Slide 24 - Tekstslide

Voor de onderneming in totaal is er geen verschil in kosten, alleen de verdeling over de verschillende onderdelen is anders.
TP wordt soms gebruikt om zo min mogelijk winstbelasting te betalen 
 
Zoveel mogelijk winst moet worden gemaakt bij bedrijfsonderdelen in landen met een lage belastingdruk, en zo weinig mogelijk in landen met een hoge belastingdruk.

    belastingdienst houdt in de gaten dat de transfer price een zakelijke prijs is ('at arm's length'). Bedrijven leggen berekening admininistratief vast.

Slide 25 - Tekstslide

Ga nu maken (vwo):
Opgave 29.14 

Slide 26 - Tekstslide