Keuzevoorzetsels

Keuzevoorzetsels
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Keuzevoorzetsels

Slide 1 - Tekstslide

Lernziel
Je kent de keuzevoorzetsels (Wechselpräpostionen)
en kunt ze met de juiste naamval toepassen.


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

kort:
Als je wil bepalen welke naamval het keuzevoorzetsel in de zin krijgt, kijk je naar het hele werkwoord + voorzetsel:

hele werkwoord + voorzetsel = wanneer? = 3e naamval
hele werkwoord + voorzetsel = waar? (rust, toestand) = 3e naamval
hele werkwoord + voorzetsel = waarheen? (beweging) = 4e naamval


Slide 6 - Tekstslide

In welke naamval staan de dikgedrukte zinsdelen?
Die Apotheke ist zwischen der Bank und dem Restaurant. 
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 7 - Quizvraag

In welke naamval staat het dikgedrukte zinsdeel?
Wir fahren morgen an den See.
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 8 - Quizvraag

In welke naamval staat het dikgedrukte zinsdeel?
Ich habe in einer Woche Geburtstag.
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 9 - Quizvraag

LET OP!
Waarom het hele werkwoord + voorzetsel?             vergelijk:

Ik leg het boek op de tafel.            Ik heb het boek op de tafel gelegd.
     het boek is onderweg                           het boek ligt er al
              waarheen?                                            waar?

Toch moet je in beide zinnen de 4e naamval gebruiken, want leggen op is waarheen!



Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Noem de
keuzevoorzetsels
(zijn er 9).

Slide 12 - Woordweb

Antwoord:
  1. an
  2. auf
  3. hinter
  4. über
  5. vor
  6. in
  7. unter
  8. neben
  9. zwischen
Andere volgorde is prima!

Slide 13 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de derde naamval? [meerdere antwoorden]

A
waar?
B
waarheen?
C
waarom?
D
wanneer?

Slide 14 - Quizvraag

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de vierde naamval?
A
waar?
B
waarheen?
C
waarom?
D
wanneer?

Slide 15 - Quizvraag

Welcher Satz ist richtig geschrieben? Sleep de zin.
Dieser Satz ist richtig.
Dieser Satz ist leider falsch.
Wir müssen über deinem Bruder sprechen!
Der Ball rollt unter das Auto
Die Kreditkarte liegt im Hotelzimmer.
Ich wohne über dem Geschäft.
Ich lege die Zeitung auf dem Tisch.
Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch.

Slide 16 - Sleepvraag

Vertaal het woord tussen haakjes.
Das Auto steht vor (de) Garage (v)

Slide 17 - Open vraag

antwoord + uitleg:
vertaling: De auto staat voor de garage (v).
vor (voor) = keuzevoorzetsel
'staan voor' is toestand. Je kunt vragen 'waar'? 
Dus 3e naamval vrouwelijk.

Das Auto steht vor der Garage (v)

Slide 18 - Tekstslide

Vertaal het woord tussen haakjes.
Das Heft fällt auf (de) Boden (m).

Slide 19 - Open vraag

antwoord + uitleg:
vertaling: Het schrift valt op de grond.
(auf) op = keuzevoorzetsel
'vallen op' is een beweging. Je kunt vragen 'waarheen?'.
Dus 4e naamval mannelijk.

Das Heft fällt auf den Boden (m).


Slide 20 - Tekstslide

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 21 - Quizvraag

antwoord + uitleg:
vertaling: Het boek ligt op de tafel.
op = keuzevoorzetsel
liggen op is een toestand. Je kunt vragen 'waar'? 
Dus 3e naamval mannelijk.

Das Buch liegt auf dem Tisch (m).


Slide 22 - Tekstslide

Das Bild hängt an d.... Wand(v).
A
die
B
der

Slide 23 - Quizvraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De foto hangt aan de muur.
an (aan) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? Antwoord: aan de muur. 
Dus 3e naamval vrouwelijk.

Dus: Das Bild hängt an der Mauer (v).

Slide 24 - Tekstslide

Vul in. Let op de naamval.
An [welke] Tag kommt ihr denn an?

Slide 25 - Open vraag

antwoord + uitleg:
vertaling: Op welke dag komen jullie dan aan?
an (op) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'wanneer' (= een tijd)?  Dus 3e naamval.

An [welke] Tag (m) kommt ihr denn an?
1de naamval -> der (1)                 dem (3).
welk = welch                    welchem

Slide 26 - Tekstslide

Vul in. Let op de naamval.
Ich habe deinen Schlüssel auf d... Tisch (m) gelegt.

Slide 27 - Open vraag

antwoord + uitleg:
vertaling: Ik heb jouw sleutel op de tafel gelegd.
auf (op) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waarheen'? (= beweging). Dus 4e naamval.

Ich lege deinen Schlüssel auf den Tisch (m).
1de naamval -> der (1)                 den (4).

Slide 28 - Tekstslide

Vul in.
Stehst du immer so lange vor d.... Spiegel (m)?

Slide 29 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Sta jij altijd zo lang voor de spiegel?
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Stehst du immer so lange vor d... Spiegel?
1de naamval -> der (1)                 dem (3).

Slide 30 - Tekstslide

Vul in.
Ich warte (voor de) Apotheke (v).

Slide 31 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik wacht voor de apotheek.
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Ich warte (voor de) Apotheke (v).
1de naamval -> die (1)                 der (3).
Antwoord: Ich warte vor der Apotheke (v).


Slide 32 - Tekstslide

Vul in.
Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.

Slide 33 - Open vraag

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Mijn opa gaat op de bank in het park zitten.
auf (op) = keuzevoorzetsel
'gaan zitten' is een beweging. Dus 4e naamval.

Dus: Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.
1de naamval -> die (1)                 die (4).
Antwoord: Mein Opa setzt sich auf die Bank (v) im Park.


Slide 34 - Tekstslide

Wechselpräpostionen

1.  Kannst du die 9 Präpositionen nennen + NL. Übersetzung?
2. Welcher Fall folgt auf die Fragen : Wo ? Wann? 
3. Weche Frage stellt man beim 4. Fall?
4. Kennst du die 7/2 - Regel?
5. Was wird gemeint mit " beweging met een doel" en
 " stilstand"

Slide 35 - Tekstslide

Weißt du noch?
Ich laufe unter ( een )........... Brücke(v.)
Dein Buch findest du zwischen ( mijn) ........... Bücher......(mv)
 Ich lege mich in (jullie)..............Bett (o).
Ich laufe über (de)..................Straße. 
Ich gehe ( over een week) nach Deutschland.
 (een maand geleden) hatte ich (een ) Unfall (m.)

Slide 36 - Tekstslide

0

Slide 37 - Video