De keuzevoorzetsels extra

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3,4

Wechselpräpositionen zijn keuzevoorzetsels. Hiernaast zie je de 9 voorzetsels waar het om gaat. 

De 9 keuzevoorzetsels zijn: 

an:                    aan

auf:                  op

hinter:            achter

in:                     in

neben:           naast

über:               boven

unter:             onder

vor:                  voor

zwischen:    tussen

Wechselpräpositionen zijn keuzevoorzetsels. Hiernaast zie je de 9 voorzetsels waar het om gaat. 

De 9 keuzevoorzetsels zijn: 

an:                    aan

auf:                  op

hinter:            achter

in:                     in

neben:           naast

über:               boven

unter:             onder

vor:                  voor

zwischen:    tussen

Je moet volgende vragen stellen: 

Is het op een plek? Of een tijdstip?

Wo? Wann

Dan krijgt de 3e naamval. 

Is het een beweging?  

Wohin? 

Dan krijg je een 4e naamval. 

De 7/2 regel

Soms kun je niet vragen waar/waarheen of wanneer.  

Dan gaat bij deze voorzetsels de 7/2 regel in. Dat houdt in 

dat auf en über altijd een 4e naamval krijgen, de overige 7 voorzetsels een 3e naamval .

De 7/2 regel

Voorbeeld: 

Er redet über mein..... Freundin.

(Hij praat over mijn vriendin.)

Ich wartet  auf d....... Bus. 

(Ik wacht op de bus.)

Hier kun je niet de vragen stellen:

waar? wanneer? waarheen?

Dus het wordt automatisch de 4e naamval. 

Er redet über meine Freundin.

Er wartet auf den Bus. 

De 7/2 regel

Voorbeeld: 

Der  Unterschied zwischen deinem  und meinem Hund (m) ist nicht groß.

(Het verschil tussen jouw hond en mijn hond is niet zo groot.)

Das liegt nur an der Liebe (v)   . 

(Het ligt aleen aan de liefde.)

Ook Hier kun je niet de vragen stellen:

waar? wanneer? waarheen?

Dus het wordt automatisch de 3e naamval. 

Net als bij: auf, unter, neben, in, vor

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de 3e naamval? [meerdere antwoorden]

1. Wohin?
2. Wann?
3. Wo?
4. Warum?

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor
de 4e naamval?

1. Wohin?
2. Wann?
3. Wo?
4. Warum?

Welcher Satz ist richtig geschrieben? Sleep de zin.

Dieser Satz ist richtig.

Dieser Satz ist leider falsch.

Der Ball rollt unter das Auto (o).

Die Kreditkarte liegt in dem (im) Hotelzimmer (o).

Ich wohne über dem Geschäft (o).

Ich lege die Zeitung auf dem Tisch (m).

Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch (m).

Vul in.
Das Auto steht vor d...…. Garage (v)

Antwoord + uitleg:

Vertaald: De auto staat vor d.... garage (v).

vor (voor) = keuzevoorzetsel

Het werkwoord 'staat' is geen beweging. Je kunt vragen 'waar'? Dus Dativ (3e naamval) vrouwelijk.

Dus: Das Auto steht vor der Garage (v)

Vul in.
Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Het schrift valt op de grond.

op = keuzevoorzetsel

Het werkwoord 'vallen' is een beweging.

Dus Akkustiv (4de naamval) mannelijk.

Dus: Das Heft fällt auf den Boden (m).

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).

1. dem
2. den

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Het boek ligt op de tafel.

op = keuzevoorzetsel

Je kunt vragen 'waar'? 

Antwoord: ligt op de tafel. Dus Dativ (3e naamval).

Dus: Das Buch liegt auf d... Tisch (m).

Das Bild hängt an d.... Wand (v).

1. die
2. der

Antwoord + uitleg:

Vertaald: De foto hangt aan de muur.

an (aan) = keuzevoorzetsel

Je kunt vragen 'waar'? Antwoord: aan de muur. 

Dus Dativ (3e naamval) vrouwelijk.

Dus: Das Bild hängt an der Mauer (v).

Vul in.
Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch (m).

Vul in.
Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch (m).

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Ik leg jouw sleutel op de tafel.

auf (op) = keuzevoorzetsel

Het gaat hier om een beweging (iets neer leggen). 

Dus Akkusativ (4e naamval.)

Dus: Ich lege deinen Schlüssel auf den Tisch.

Vul in.
Stehst du immer so lange vor d.... Spiegel (m)?

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Sta jij altijd zo lang voor de spiegel?

vor (voor) = keuzevoorzetsel

Je kunt vragen 'Waar?', zich bevinden, dus Dativ (3e naamval)

Dus: Stehst du immer so lange vor dem Spiegel?

Vul in.
Ich warte (voor de) Apotheke (v).

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Ik wacht voor de apotheek.

vor (voor) = keuzevoorzetsel

Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Ich warte (voor de) Apotheke (v).

1de naamval -> die (1)                 der (3).

Antwoord: Ich warte vor der Apotheke (v).

Vul in.
Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Mijn opa gaat op de bank in het park zitten.

auf (op) = keuzevoorzetsel

'gaan zitten' is een beweging. Dus 4e naamval.

Dus: Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.

1de naamval -> die (1)                 die (4).

Antwoord: Mein Opa setzt sich auf die Bank (v) im Park.

Vul in.
Ich habe Angst (voor deze) Spinnen (mv).Angst haben vor

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Ik ben bang voor deze spinnen

vor (voor) = keuzevoorzetsel

Angst haben geeft geen plaats/richting/tijd weer = 7/2

Dus: 

1de naamval -> die (1)                 den (3).

Antwoord: Ich habe Angst vor diesen Spinnen(v).

Vul in.
Ich freue mich (op jullie) Besuch (m)
freuen auf

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Ik verheug me op jullie bezoek

auf (op) = keuzevoorzetsel

sich freuen auf drukt geen ergens zijn/richting/tijdsbepaling aan: = 7/2

Dus:

1de naamval -> der (1)                 den (4).

Antwoord: Ich freue mich auf euren Besuch

0