Vragen krantendossier wk 46:
1. Op welke manier is deze tekst ingeleid?
2. In alinea 3 staat een opsomming. Aan welk signaalwoord kun je dit zien? Wat wordt er opgesomd?
3. Onderstreep in alinea 4 twee verwijswoorden, nummer ze en vertel waar ze naar verwijzen.
4. In alinea 5 staat het woord 'echter'. Dit woord geeft een tegenstelling aan. Noem beide delen van de tegenstelling.
5. Bevat deze tekst een duidelijk slot? Geef aan waarom wel of niet.