wk 48: tekstbegrip + spelling (directe en indirecte rede)

Programma + lesdoelen les 1
Tekstbegrip (40 min inclusief lezen in leesboek):
  • Je weet wat hoofd- en bijzaken zijn en kunt ze aanwijzen in een tekst. 
  • 2-toets opgeven week 50 

  • Spelling: (40 min):
  • Je kunt met leestekens de directe rede aangeven.
  • Je weet het verschil tussen een directe en indirecte rede.

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programma + lesdoelen les 1
Tekstbegrip (40 min inclusief lezen in leesboek):
  • Je weet wat hoofd- en bijzaken zijn en kunt ze aanwijzen in een tekst. 
  • 2-toets opgeven week 50 

  • Spelling: (40 min):
  • Je kunt met leestekens de directe rede aangeven.
  • Je weet het verschil tussen een directe en indirecte rede.

Slide 1 - Tekstslide

Tekstbegrip
Tekstbegrip

Slide 2 - Tekstslide

Wat is denk jehet verschil tussen een hoofd- en bijzaak?

Slide 3 - Woordweb

Tijdens het lezen
2vwo: Lees tekst 5 op blz. 97 in de methode. Noteer in je schrift lastige woorden die je bent tegengekomen. 

2hv: open de tekst in je mail


Slide 4 - Tekstslide

Na het lezen

Onderstreep met grijs potlood in je boek wat volgens jou hoofdzaken zijn.

Slide 5 - Tekstslide

tekst 5 2v

Slide 6 - Tekstslide

Spelling

Slide 7 - Tekstslide

Directe en indirecte rede
Kay zei: ' Het is koud . ' (citaat achteraan)
' Het is koud ' , zei Kay . (citaat vooraan)
' En toch ' , zei Kay , ' heb ik het koud. ' (citaat onderbroken)

Kay zei dat hij het koud had. 

Slide 8 - Tekstslide

Bespreken opdracht 2
De antwoorden van opdracht 2 worden per zin ingetypt op het bord. Let op: jouw zin mag qua woordkeuze afwijken. Vraag desnoods je docent als je niet zeker bent van je zin.
Let bij het nakijken op:
  • plaats van het citaat
  • hoofdletters, punten en komma's 

Slide 9 - Tekstslide

Programma + lesdoelen les 2
Tekstbegrip:
  • Je kunt kernzinnen in alinea's aanwijzen
  • Je kunt signaalwoorden voor opsomming, tegenstelling en voorbeelden herkennen in een tekst.
  • Je kunt zins- en alineaverbanden met een opsomming, tegenstelling of voorbeeld herkennen
Spelling (40 min):
  • Je weet wanneer je een komma moet gebruiken 

Slide 10 - Tekstslide

Tekstbegrip
Tekstbegrip

Slide 11 - Tekstslide

zins- en alineaverbanden + signaalwoorden
Lees de theorie in stilte door over zins- en alineaverbanden in blok 3 Lezen. 

zinsverband: Ik heb vanmiddag een feestje, maar ik heb totaal geen zin om te gaan.

Alineaverband: 1e alinea (Tata Steel doet er veel aan om de schadelijke stoffen die ze uitstoten te reduceren). .............
2e  alinea: Echter, de genomen maatregelen komen te laat.........

Slide 12 - Tekstslide

Opdrachten maken

2hv: blz. 145 tekst 'Blussen maar'
2vwo: zie mail van docent.

Maak nu de opdracht in de volgende dia. 

Slide 13 - Tekstslide

1. In alinea 2 staat een verband. Welk verband is dit en aan welk signaalwoord heb je dit gezien?
2. Noem de beide onderdelen van het verband uit vraag 1.
3. In alinea 3 staat het verband uitspraak-voorbeeld. Noteer beide onderdelen van dit verband. Aan welk signaalwoord herkende je dit verband?
4. Door welk verband zijn alinea 3 en 4 met elkaar verbonden? Aan welk signaalwoord heb je dit gezien? 
5. Welk verband kom je tegen in alinea 5? Noem de delen van het verband en vertel aan welk signaalwoord je het verband hebt herkend.
6. Wat is de kernzin van alinea 1?
7. Wat is de kernzin van alinea 2? 
8. Wat is de kernzin van alinea 3? 


Slide 14 - Tekstslide

Spelling

Slide 15 - Tekstslide

Zelfstandig werken
vwo:
blz. 243 doornemen theorie over de komma. Maken opdr 3.
 blz. 244 opdracht 4 maken (komma's mag je in je boek noteren)
hv:
blz. 228 doornemen theorie over de komma, maken opdr 3 blz. 228 blz. 229 opdracht 4 maken (komma's mag je in je boek noteren)

Slide 16 - Tekstslide