KT1D, taalverzorging H3, 07/02/22

Welkom KT1D!
Boek, schrift en pen?
Telefoon in de telefoontas?
Tas op de grond?
Wees stil, dan kunnen we beginnen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom KT1D!
Boek, schrift en pen?
Telefoon in de telefoontas?
Tas op de grond?
Wees stil, dan kunnen we beginnen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
- Weet je het nog?
- Opdrachten nakijken 
- Verder werken!
- Uitleg nieuw onderdeel
- Zelf aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Weet je het nog?
De vorige les hebben we het gehad over het werkwoordelijk gezegde.

Wat was het werkwoordelijk gezegde ook al weer?


Ik ben gisteren naar de sportschool geweest.
Ik oefen iedere dag met piano spelen. 

Slide 3 - Tekstslide

Nakijken
Samen kijken we opdracht 1, 2 en 3 na. (blz. 112-113)

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
Wat? Opdracht 4 en 5 (blz. 113)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier 10 minuten de tijd voor.
Hulp? Vraag eerst je buurman/buurvrouw. Daarna steek je je hand omhoog, dan beantwoord ik je vraag. 
Klaar? Maak opdracht 1 (blz. 115) ook. 



timer
10:00

Slide 7 - Tekstslide

Meervouden op -en en -s 
Zo maak je meervoud op -en
1. de laatste letter verdubbelen --> zus --> zussen
2. een a, e, o of u weghalen --> schuur --> schuren, bioscoop --> bioscopen
3. een -s verandert in een -z --> muis --> muizen, kaas --> kazen
4. een -f verandert in een -v --> neef --> neven, dief --> dieven

Zo maak je een meervoud op -s. 
Meestal plek je de -s gewoon aan het woord vast. Gebruik een ' als je het woord anders verkeerd uitspreekt en na een -y
kassa --> kassa's, baby --> baby's, echo --> echo's 

Slide 8 - Tekstslide

Video over meervouden -en of -s

Slide 9 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
Wat? Opdracht 1 t/m 4 en 6 (blz. 115)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier 15 minuten de tijd voor.
Hulp? Vraag eerst je buurman/buurvrouw. Daarna steek je je hand omhoog, dan beantwoord ik je vraag. 
Klaar? Maak opdracht 5 ook. 



timer
15:00

Slide 10 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin. 

Lisa heeft gisteren een nieuwe telefoon gekocht.
pv : Heeft Lisa gisteren een nieuwe telefoon gekocht? : heeft. 
ow : Wie/wat heeft? : Lisa
wwg : Alle werkwoorden in de zin : heeft gekocht

Vandaag fietst Oemed naar school.
pv: Fietst Oemed vandaag naar school? : fietst 
ow: Wie/wat fietst? : Oemed
wwg: Alle werkwoorden in de zin: fietst

Slide 11 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin. 

1. Jeroen heeft een broodje bij de slager gekocht.
pv: 
ow:
wwg:

2. Vanwege de storm is er een boom op de auto gevallen
pv:
ow:
wwg: 

Slide 12 - Tekstslide

Samen aan de slag!
Opdracht 1, blz. 112. 

Slide 13 - Tekstslide

Taalverzorging
De komende tijd gaan we aan de slag met taalverzorging. Taalverzorging bestaat uit verschillende delen. Zoals grammatica en spelling. 

We beginnen vandaag met het onderdeel grammatica

Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen
2. Woordsoorten

Slide 14 - Tekstslide

Taalverzorging
Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen
2. Woordsoorten

Bij zinsdelen ga je zinsdelen benoemen (dit kunnen meerdere woorden zijn)
Bij woordsoorten benoem je ieder woord (dit is altijd maar één woord)

1. De docent van aardrijkskunde heeft een proefwerk opgegeven.
2. De docent van aardrijkskunde heeft een proefwerk opgegeven. 

Slide 15 - Tekstslide

Taalverzorging
Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen

Persoonsvorm --> het werkwoord dat verandert als je de zin van tijd verandert.
--> het werkwoord dat vooraan komt te staan als je een vraagzin van de zin maakt.

Let op! Staat de zin al in een vraag? Controleer dan of het eerste woord wel een werkwoord is. Woorden als: wat, wie hoe, waarom, waarmee etc, zijn geen werkwoorden!

Vandaag is mijn broer jarig! 
Wie is er vandaag jarig? 


Slide 16 - Tekstslide

Taalverzorging
Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen

Onderwerp --> wie/wat + pv? = het onderwerp

Vandaag is mijn broer jarig!
Wie is er vandaag jarig?  
antwoord = mijn broer
mijn broer = het onderwerp 



Slide 17 - Tekstslide

Even oefenen: pv en ow?
1. De katten hebben in de tuin gespeeld.


2. Gisteren heb ik een mooie tekening gemaakt. 


3. Mijn zus heeft boodschappen gedaan. 

Slide 18 - Tekstslide