KT1D, taalverzorging H3, 03/02/22

Welkom KT1D!
Boek, schrift en pen?
Telefoon in de telefoontas?
Tas op de grond?
Wees stil, dan kunnen we beginnen
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom KT1D!
Boek, schrift en pen?
Telefoon in de telefoontas?
Tas op de grond?
Wees stil, dan kunnen we beginnen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
- Weet je het nog?
- Opdrachten nakijken 
- Uitleg nieuw onderdeel
- Samen aan de slag!
- Zelf aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Weet je het nog?
De vorige les hebben we het gehad over spelling van werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Dus wanneer schrijf je nou een +t erachter? 

Met welk werkwoord kan je het werkwoord het beste vervangen als je wilt horen hoe je het werkwoord juist moet schrijven?

Mijn broer word..... morgen 16 jaar!
Ik vind.... het niet leuk als je zo onaardig tegen me doet. 

Slide 3 - Tekstslide

Nakijken
Samen kijken we opdracht 1, 2, 3 en 5 na op blz. 89

Opdracht 4 kijk in je schrift na aanstaande maandag!

Slide 4 - Tekstslide

  1. koopt 
  2. drinken
  3. zwaait 
  4. zwem
  5. snorkelt 
  1. duikt
  2. zingt
  3. remt
  4. schrijft
  5. verandert
  1. rijdt
  2. brandt
  3. raadt
  4. meldt 
  5. verzend
  6. spoed

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm en onderwerp
Persoonsvorm = het werkwoord dat vooraan komt te staan als je er een vraagzin van maakt
Onderwerp = het antwoord op de vraag wie/wat + pv? 

De hond slaapt stiekem op de bank.
Slaapt de hond stiekem op de bank?
slaapt = persoonsvorm 

Wie/wat slaapt?
de hond
de hond = onderwerp

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Er komt nu nog een onderdeel bij, dat is het werkwoordelijk gezegde

Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin. 

Wat zijn werkwoorden, hoe herkennen we werkwoorden?
  • Werkwoorden zijn woorden die iets doen. Een kenmerk is dat ze kunt vervoegen. Zoals ik loop, hij loopt, wij lopen, wij hebben gelopen.
  • Wat zijn de werkwoorden in onderstaande rij?
  • vaas, gekocht, liggen, tandpasta, poetsen, onderzetter, iPad, verandert, hebben, kat, worden, zon, regen, laarzen, 

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin. 

Lisa heeft gisteren een nieuwe telefoon gekocht.
pv : Heeft Lisa gisteren een nieuwe telefoon gekocht? : heeft. 
ow : Wie/wat heeft? : Lisa
wwg : Alle werkwoorden in de zin : heeft gekocht

Vandaag fietst Oemed naar school.
pv: Fietst Oemed vandaag naar school? : fietst 
ow: Wie/wat fietst? : Oemed
wwg: Alle werkwoorden in de zin: fietst

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin. 

1. Jeroen heeft een broodje bij de slager gekocht.
pv: 
ow:
wwg:

2. Vanwege de storm is er een boom op de auto gevallen
pv:
ow:
wwg: 

Slide 10 - Tekstslide

Samen aan de slag!
Opdracht 1, blz. 112. 

Slide 11 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
Wat? Opdracht 1 t/m 4 (blz. 112-113)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier 15 minuten de tijd voor.
Hulp? Vraag eerst je buurman/buurvrouw. Daarna steek je je hand omhoog, dan beantwoord ik je vraag. 
Klaar? Maak opdracht 5 ook. 



timer
15:00

Slide 12 - Tekstslide

Taalverzorging
De komende tijd gaan we aan de slag met taalverzorging. Taalverzorging bestaat uit verschillende delen. Zoals grammatica en spelling. 

We beginnen vandaag met het onderdeel grammatica

Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen
2. Woordsoorten

Slide 13 - Tekstslide

Taalverzorging
Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen
2. Woordsoorten

Bij zinsdelen ga je zinsdelen benoemen (dit kunnen meerdere woorden zijn)
Bij woordsoorten benoem je ieder woord (dit is altijd maar één woord)

1. De docent van aardrijkskunde heeft een proefwerk opgegeven.
2. De docent van aardrijkskunde heeft een proefwerk opgegeven. 

Slide 14 - Tekstslide

Taalverzorging
Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen

Persoonsvorm --> het werkwoord dat verandert als je de zin van tijd verandert.
--> het werkwoord dat vooraan komt te staan als je een vraagzin van de zin maakt.

Let op! Staat de zin al in een vraag? Controleer dan of het eerste woord wel een werkwoord is. Woorden als: wat, wie hoe, waarom, waarmee etc, zijn geen werkwoorden!

Vandaag is mijn broer jarig! 
Wie is er vandaag jarig? 


Slide 15 - Tekstslide

Taalverzorging
Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen

Onderwerp --> wie/wat + pv? = het onderwerp

Vandaag is mijn broer jarig!
Wie is er vandaag jarig?  
antwoord = mijn broer
mijn broer = het onderwerp 



Slide 16 - Tekstslide

Even oefenen: pv en ow?
1. De katten hebben in de tuin gespeeld.


2. Gisteren heb ik een mooie tekening gemaakt. 


3. Mijn zus heeft boodschappen gedaan. 

Slide 17 - Tekstslide