KT1D, woordenschat H3, 10/03

Welkom KT1D!
Boek, schrift en pen?
Telefoon in de telefoontas?
Tas op de grond?
Wees stil, dan kunnen we beginnen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom KT1D!
Boek, schrift en pen?
Telefoon in de telefoontas?
Tas op de grond?
Wees stil, dan kunnen we beginnen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
- Huiswerk bespreken
- Opdrachten met spreekwoorden bespreken
- Uitleg tegenstellingen
- Aan de slag! 

Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 3
  1. originele
  2. genegeerd
  3. basis
  4. anoniem
  5. totale
  6. uitgegeven  

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 4
  1. mis
  2. uiteraard
  3. pro
  4. komen me de neus uit
  5. bronnen
  6. commerciële  

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 5
  1. een achtbaan, een reuzenrad en botsauto's 
  2.  oma's, tantes en nichtjes. 
  3. de appel valt niet ver van de boom
  4. doet zelf boodschappen. 
  5. volleybal, basketbal en voetbal.
  6. Kerst, Pasen en Pinksteren

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 6
  1. vandalen
  2. ongetwijfeld
  3. dresscode
  4. periode
  5. winterkost
  6. relatie  

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 7
  1. salaris - uitgeven
  2. b exact - precies
  3. c. oorzaak- bron
  4. d. uiteraard - vanzelfsprekend  

Slide 7 - Tekstslide

Spreekwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Spreekwoorden

Slide 9 - Tekstslide

Tegenstellingen
Woorden die elkaar tegenovergestelde zijn, noem je een tegenstelling.

Bijvoorbeeld: boven - onder, hoog - laag, veilig - gevaarlijk. 

In een tekst worden vaak tegenstellingen gebruikt. 

Je kunt een tegenstelling herkennen aan de woorden maar, echter, toch, daarentegen

Slide 10 - Tekstslide

Tegenstellingen


1. Nieuwe games zijn vaak prijzig, maar in de uitverkoop juist goedkoop. 

2. Deze hele week was het mooi weer, toch wordt het morgen weer slecht. 


Slide 11 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
Wat? Opdracht 1 t/m 3 (blz. 109-110)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier 15 minuten de tijd voor.
Hulp? Vraag eerst je buurman/buurvrouw. Daarna steek je je hand omhoog, dan beantwoord ik je vraag. 
Klaar? Kom bij me, dan kijk ik er naar. 



timer
12:00

Slide 12 - Tekstslide

Samen maken
Opdracht 1 en 2 (blz. 80 en 81)

Slide 13 - Tekstslide

Kahoot!

Slide 14 - Tekstslide

Samen tellen
Het is een uitdaging om samen met de klas tot 20 te tellen. Het is de bedoeling dat jullie samen tot 20 tellen, zonder te overleggen. Je mag dus geen afspraken maken wie wanneer een getal zegt. 

Slide 15 - Tekstslide

Inloggen via Magister
  1. Log in
  2. Log in bij Magister
  3. Ga naar digitale leermiddelen
  4. Klik op Nederlands
  5. Klik op hoofdstuk 4
  6. Maak meervouden op -en en -s. 
  7. Vanaf opdracht 3. Succes!

Slide 16 - Tekstslide

Video over meervouden -en of -s

Slide 17 - Tekstslide

Zelf aan de slag!
Wat? Opdracht 1 t/m 4 en 6 (blz. 115)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier 15 minuten de tijd voor.
Hulp? Vraag eerst je buurman/buurvrouw. Daarna steek je je hand omhoog, dan beantwoord ik je vraag. 
Klaar? Maak opdracht 5 ook. 



timer
15:00

Slide 18 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin. 

Lisa heeft gisteren een nieuwe telefoon gekocht.
pv : Heeft Lisa gisteren een nieuwe telefoon gekocht? : heeft. 
ow : Wie/wat heeft? : Lisa
wwg : Alle werkwoorden in de zin : heeft gekocht

Vandaag fietst Oemed naar school.
pv: Fietst Oemed vandaag naar school? : fietst 
ow: Wie/wat fietst? : Oemed
wwg: Alle werkwoorden in de zin: fietst

Slide 19 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin. 

1. Jeroen heeft een broodje bij de slager gekocht.
pv: 
ow:
wwg:

2. Vanwege de storm is er een boom op de auto gevallen
pv:
ow:
wwg: 

Slide 20 - Tekstslide

Samen aan de slag!
Opdracht 1, blz. 112. 

Slide 21 - Tekstslide

Taalverzorging
De komende tijd gaan we aan de slag met taalverzorging. Taalverzorging bestaat uit verschillende delen. Zoals grammatica en spelling. 

We beginnen vandaag met het onderdeel grammatica

Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen
2. Woordsoorten

Slide 22 - Tekstslide

Taalverzorging
Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen
2. Woordsoorten

Bij zinsdelen ga je zinsdelen benoemen (dit kunnen meerdere woorden zijn)
Bij woordsoorten benoem je ieder woord (dit is altijd maar één woord)

1. De docent van aardrijkskunde heeft een proefwerk opgegeven.
2. De docent van aardrijkskunde heeft een proefwerk opgegeven. 

Slide 23 - Tekstslide

Taalverzorging
Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen

Persoonsvorm --> het werkwoord dat verandert als je de zin van tijd verandert.
--> het werkwoord dat vooraan komt te staan als je een vraagzin van de zin maakt.

Let op! Staat de zin al in een vraag? Controleer dan of het eerste woord wel een werkwoord is. Woorden als: wat, wie hoe, waarom, waarmee etc, zijn geen werkwoorden!

Vandaag is mijn broer jarig! 
Wie is er vandaag jarig? 


Slide 24 - Tekstslide

Taalverzorging
Grammatica bestaat ook weer uit twee delen.
1. Zinsdelen

Onderwerp --> wie/wat + pv? = het onderwerp

Vandaag is mijn broer jarig!
Wie is er vandaag jarig?  
antwoord = mijn broer
mijn broer = het onderwerp 



Slide 25 - Tekstslide

Even oefenen: pv en ow?
1. De katten hebben in de tuin gespeeld.


2. Gisteren heb ik een mooie tekening gemaakt. 


3. Mijn zus heeft boodschappen gedaan. 

Slide 26 - Tekstslide