25/9 schrijven h1 , signaalwoorden

Schrijven en formuleren 1.4 signaalwoorden
1. Pak je iPad en ga in de LessonUp met de code onderin beeld.

2. Pak daarna RUSTIG:
leesboek, lesboek, VIP, schrift en pen

3. Ga daarna in stilte lezen --> tijd start pas als het stil is.
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Schrijven en formuleren 1.4 signaalwoorden
1. Pak je iPad en ga in de LessonUp met de code onderin beeld.

2. Pak daarna RUSTIG:
leesboek, lesboek, VIP, schrift en pen

3. Ga daarna in stilte lezen --> tijd start pas als het stil is.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


  1. Draai je iPad om.
  2. Ga in stilte lezen.
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
5e uur
  • Lezen (10 minuten)
  • Terugblik
  • Instructie/oefenen --> zelfstandig (geen vragen stellen) en in stilte werken 
  • Verlengde instructie --> in stilte werken


8e uur
  • Lezen (10 minuten)
  • In stilte werken
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling vorige les

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf een ding op die de vorige les hebt geleerd.
(lesstof of waar je mee geoefend hebt in de methode)

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat schrijf je in de inleiding?
A
De inhoud van het verslag
B
De titel
C
Waar het verslag over gaat

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het beste antwoord?
Wat schrijf je in de middenstuk?
A
De inhoud van je verslag
B
Een herhaling van de inleiding
C
Wat de lezer kan verwachten

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat schrijf je in het slot?
A
Nieuwe informatie geven
B
Kort samenvatten
C
Vertellen wat de lezer kan verwachten

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je een verslag?

Inleiding:
• schrijf de inleiding het laatst, zodat je niet per ongeluk al informatie geeft die pas in de kern van je verslag hoort te staan.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je een verslag?
Middenstuk:
• maak een overzicht van de vragen die je wilt beantwoorden in je verslag;
• zet de vragen in een logische volgorde;
• beantwoord elke vraag in één alinea;
in de kernzin van elke alinea geef je antwoord op de vraag van die alinea;
• in de rest van de alinea geef je uitleg en/of voorbeelden;
• wissel enkelvoudige en samengestelde zinnen, lange en korte zinnen af.

--> een alinea bestaat (bijna) nooit uit twee of drie zinnen!

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je een verslag?
Slot:
• geef de conclusie of vat de belangrijkste informatie samen;
• laat het slot aansluiten op de inleiding. Als je in de inleiding een (onderzoeks)vraag stelt, beantwoord die dan in het slot.

--> geen nieuwe informatie!

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je weer wat tekstverbanden en signaalwoorden zijn;
  • weet je hoe je een schrijftaak aan moet pakken

  • heb je geoefend met het aanbrengen tekstverbanden en het gebruiken van signaalwoorden in een zelfgeschreven tekst;
  • heb je geoefend met het schrijven volgens een schrijftaak.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Lesstof die eerder is behandeld, maar nu je weer mee aan het werk gaat.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt er ook alweer bedoeld met 'tekstverband?

Slide 14 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Tekstverbanden - signaalwoorden
Een schrijver geeft zijn tekst een goede opbouw door zinnen en alinea’s in een logische volgorde te zetten. Dit doet hij om de tekst goed leesbaar er overzichtelijk te houden. Als een tekst niet lekker leest, dan stopt de lezer vaak met lezen.




    Slide 15 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Wat wordt er ook alweer bedoeld met 'signaalwoord'?

    Slide 16 - Woordweb

    Deze slide heeft geen instructies

    Signaalwoorden
    Signaalwoorden zijn woorden die een 'signaal' (een teken) afgeven dat er iets in een alinea gaat gebeuren. Er komt bijvoorbeeld een tegenstelling aan.

    Slide 17 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Tekstverband - signaalwoord
    Tekstverband = het verband van een tekst
    --> hoe de woorden, zinnen of alinea's met elkaar verbonden zijn.

    Daar gebruiken we signaalwoorden voor.
    Signaalwoorden = een woord dat een signaal (een teken) geeft dat er iets in een alinea gaat gebeuren. Er komt bijvoorbeeld een tegenstelling aan.
    --> het woord laat met een signaal laat zien of er bijvoorbeeld
    een uitleg of voorbeeld volgt, die dus aansluit bij het woord.de zin of de alinea daarvoor.

    Elk tekstverband heeft dus bijbehorende signaalwoorden. 
    LET OP: sommige signaalwoorden (of woorden die er op lijken) kunnen ook bij andere tekstverbanden horen!

    Slide 18 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Signaalwoorden
    Gebruik aan het begin van een alinea in het middenstuk en het slot een signaalwoord om het verband met de vorige alinea aan te geven.

    Veelgebruikte verbanden in het middenstuk van verslagen zijn:
    • opsomming (ook, bovendien, daarnaast);
    • tijd (eerst, daarna, voordat).

    Het verband tussen het middenstuk en het slot is meestal:
    • samenvatting (samengevat, met andere woorden, al met al);
    • conclusie (dus, concluderend, we komen tot de slotsom).

    Slide 19 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Tekstverbanden/signaalwoorden
    Verbanden

    • opsommend


    • tegenstellend


    • oorzaak-gevolg


    tijdsvolgorde




    -
    Verbindingswoorden/signaalwoorden

    • ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen

    • maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant... aan de andere kant

    • daardoor, doordat, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

    • eerst, terwijl, nadat, voordat, daarna, vervolgens, ten slotte

    Slide 20 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Tekstverbanden/signaalwoorden
    Verbanden
    • redengevend

    •concluderend

    • vergelijking


    • samenvattend


    uitleggend


    Verbindingswoorden/signaalwoorden
    • want, omdat, namelijk, immers, daarom, de reden hiervoor

    • dus, concluderen, dat betekent, kortom, al met al

    • net zo als, even ... als, in vergelijking met, meer/groter dan (Jolanda verdient minder geld dan ik) = vergelijkende trap

    • al met al, kortom, om kort te gaan, samenvattend

    • dat wil zeggen, met andere woorden uitleg met voorbeelden: bijvoorbeeld, zoals, denk aan, neem nou


    Slide 21 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Slide 22 - Video

    Deze slide heeft geen instructies

    Waarom moet je dit leren?

    • Je moet ze kunnen gebruiken in zelf geschreven teksten (ook bij je SE's en het CE)
    • Het helpt je teksten beter te begrijpen, tekstsoorten te herkennen, sneller informatie in een tekst te vinden en sneller kunnen zien of een tekst bruikbaar is.
    • Het scheelt je tijd bij een toets en uiteindelijk bij je schoolexamens en examens.
    • Je kan deze kennis gebruiken bij alle teksten, dus ook voor al je andere schoolvakken.
    • Het is verplichte lesstof.

    Slide 23 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Handige voor erbij

    Slide 24 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Wat is een alinea?

    'Een alinea is een verzameling zinnen die met elkaar samenhangen. Alinea’s zijn als het ware de bouwstenen van je tekst: de kleinere eenheden binnen het geheel. Elke alinea stelt één onderwerp centraal.'

    Elke alinea begint op een nieuwe regel (na een ‘return’). 

    Het woord alinea komt uit het Latijn en betekent letterlijk ‘nieuwe regel’. Letterlijk: ‘van de lijn af, van de regel af’.

    Op websites en in (korte) brieven en mails staat vaak voor en na elke alinea een witregel.

    In langere en gedrukte teksten, zoals brochures, artikelen, tijdschriften, kranten en boeken, komt er niet altijd een witregel. Wel springt de eerste regel van elke alinea vaak iets in (dat wil zeggen dat hij iets rechts van de linkerkantlijn begint).

    Slide 25 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Kernzin - alinea
    • De kernzin is de zin waarin de belangrijkste informatie staat, de kern van de boodschap en DAARNA komt de rest (uitleg en voorbeelden).
    • De kernzin gaat altijd over het onderwerp en moet dus betrekking hebben op het onderwerp dat je bepaald hebt.
    • De kernzin gaat VAAK over wie (doet/vindt/wil/overkomt) en/of wat (wil/doet/vindt de wie of gebeurde er met de wie) en NOOIT over waarom 
    • In de kernzin staat GEEN uitleg of voorbeeld.
    • De kernzin is meestal de de eerste zin in de alinea en soms de tweede of de laatste zin
    • Je stelt jezelf de vraag: waar gaat deze alinea over?



    Slide 26 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Werk voor deze en de volgende les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
      Pak je VIP en noteer:
      5e uur Schrijven en formuleren 1.4, blz. , opdracht 7 t/m 11 (niet af = huiswerk)
      8e uur Schrijven en formuleren 1.4, blz. , opdracht 8 t/m 14 (niet af = huiswerk)
      +nakijken en verbeteren met een andere kleur!
      Klaar = in STILTE lezen

      Wat niet af is = huiswerk
      Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!
      timer
      15:00

      Slide 27 - Tekstslide

      Deze slide heeft geen instructies

      Planning

      8e uur
      • Lezen (10 minuten)
      • In stilte werken
      • Exitticket
      • Afsluiten (reflectie en feedback)

      Slide 28 - Tekstslide

      Deze slide heeft geen instructies


      1. Draai je iPad om.
      2. Ga in stilte lezen.
      timer
      10:00

      Slide 29 - Tekstslide

      Deze slide heeft geen instructies

      Lesdoel:
      Aan het einde van deze les:
      • weet je weer wat tekstverbanden en signaalwoorden zijn;
      • weet je hoe je een schrijftaak aan moet pakken

      • heb je geoefend met het aanbrengen tekstverbanden en het gebruiken van signaalwoorden in een zelfgeschreven tekst;
      • heb je geoefend met het schrijven volgens een schrijftaak.

      Blauw = kennen = kennis = leren
      Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

      Slide 30 - Tekstslide

      Deze slide heeft geen instructies

      Wat is een signaalwoord
      Wat zijn signaalwoorden?
      A
      Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
      B
      Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
      C
      Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
      D
      Woorden die extra informatie geven

      Slide 31 - Quizvraag

      Deze slide heeft geen instructies

      Tekstverband - signaalwoord
      Tekstverband = het verband van een tekst
      --> hoe de woorden, zinnen of alinea's met elkaar verbonden zijn.

      Daar gebruiken we signaalwoorden voor.
      Signaalwoorden = een woord dat een signaal (een teken) geeft dat er iets in een alinea gaat gebeuren. Er komt bijvoorbeeld een tegenstelling aan.
      --> het woord laat met een signaal laat zien of er bijvoorbeeld
      een uitleg of voorbeeld volgt, die dus aansluit bij het woord.de zin of de alinea daarvoor.

      Elk tekstverband heeft dus bijbehorende signaalwoorden. 
      LET OP: sommige signaalwoorden (of woorden die er op lijken) kunnen ook bij andere tekstverbanden horen!

      Slide 32 - Tekstslide

      Deze slide heeft geen instructies

      Werk voor deze en de volgende les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
        Pak je VIP en noteer:
        Schrijven en formuleren 1.4: 7 a en b, , 9, 10 a en b, 12, 13 en 14
        +nakijken en verbeteren met een andere kleur!
        Klaar = in STILTE lezen

        Wat niet af is = huiswerk
        Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!
        timer
        15:00

        Slide 33 - Tekstslide

        Deze slide heeft geen instructies

        Lesdoel:
        Aan het einde van deze les:
        • weet je weer wat tekstverbanden en signaalwoorden zijn;
        • weet je hoe je een schrijftaak aan moet pakken

        • heb je geoefend met het aanbrengen tekstverbanden en het gebruiken van signaalwoorden in een zelfgeschreven tekst;
        • heb je geoefend met het schrijven volgens een schrijftaak.

        Blauw = kennen = kennis = leren
        Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

        Slide 34 - Tekstslide

        Deze slide heeft geen instructies

        Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
        A
        En
        B
        Maar
        C
        Mits
        D
        Dus

        Slide 35 - Quizvraag

        Deze slide heeft geen instructies

        Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
        A
        zoals
        B
        ten slotte
        C
        tegenover
        D
        denk aan

        Slide 36 - Quizvraag

        Deze slide heeft geen instructies

        Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
        A
        zoals
        B
        daarnaast
        C
        echter
        D
        zo

        Slide 37 - Quizvraag

        Deze slide heeft geen instructies

        Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
        A
        zoals
        B
        ten slotte
        C
        tegenover
        D
        denk aan

        Slide 38 - Quizvraag

        Deze slide heeft geen instructies

        Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
        A
        omdat
        B
        zoals
        C
        en
        D
        maar

        Slide 39 - Quizvraag

        Deze slide heeft geen instructies

        Ik weet weer wat tekstverbanden en signaalwoorden zijn en hoe ik ze moet aanbrengen en gebruiken in een zelfgeschreven tekst.

        😒🙁😐🙂😃

        Slide 40 - Poll

        Deze slide heeft geen instructies

        Reflectie:
        Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
        Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

        Slide 41 - Open vraag

        Deze slide heeft geen instructies

        Feedback:
        Wat vond je fijn/goed aan deze les?
        Wat zou je liever anders willen zien?

        Slide 42 - Open vraag

        Deze slide heeft geen instructies