In deze les zitten 56 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
STARTKLAAR BIJ 2e BEL?
CHECK ......
Slide 1 - Tekstslide
deurkant raamkant
Yara
Slide 2 - Tekstslide
week 19
Slide 3 - Tekstslide
PROGRAMMA
Check startklaar
Welkom
Terugblik
Leerdoelen
Wat weet je al?
instructie
Aan de slag: keuze
Wat heb je geleerd
Evaluatie
Slide 4 - Tekstslide
Prettig leerklimaat
Je hebt bij de 2e bel chromebook, rekenmachine, schrift en pen op tafel.
Je doet actief en serieus mee met de les.
Je verstoort de les niet voor anderen en mevr. Thijs: Weet wanneer je moet luisteren i.p.v. praten.
De les stopt als mevr. Thijs dit aangeeft.
Slide 5 - Tekstslide
Prettig leerklimaat
1e waarschuwing: geen consequentie, maar doe er wat mee.
2e waarschuwing: andere plek.
3e waarschuwing: werken uit boek in OLC + aan het einde van de les melden bij
mevr. Thijs.
Slide 6 - Tekstslide
Eerste wiskundeles
Kennismaking wiskundeboek
Startgevoel bij wiskunde
In 6 stappen naar een voldoende voor wiskunde
Slide 7 - Tekstslide
Wat heb je geleerd?
8.1 Grote getallen +
8.2 Wetenschappelijke notatie
Slide 8 - Tekstslide
Schrijf het getal met alleen cijfers.
17,2 miljoen
Slide 9 - Open vraag
Schrijf je antwoord met het woord miljoen of miljard.
17 800 000
(Let op! spatie tussen cijfer en woord.)
Slide 10 - Open vraag
Schrijf je antwoord met alleen cijfers.
0,76 miljard
Slide 11 - Open vraag
Schrijf je antwoord met het woord miljoen of miljard.
56 400 000 000
(Let op! spatie tussen cijfer en woord.)
Slide 12 - Open vraag
Vul in: 600 000 GB = ...... PB
Slide 13 - Open vraag
Vul in: 1,8 TB = ...... MB
Slide 14 - Open vraag
Schrijf voluit. 2,4 x 10
12
Slide 15 - Open vraag
Schrijf voluit. 3,4 x 10
3
Slide 16 - Open vraag
Schrijf voluit. 7,5 x 10
6
Slide 17 - Open vraag
Let op!
Bij de volgende opgaven moet je de wetenschappelijke notatie intypen.
Bijvoorbeeld 1,3 x 10
Doe dat zo:
1,3x10^4
(geen spaties)
4
Slide 18 - Tekstslide
Maak de berekeningen en schrijf de uitkomst in de wetenschappelijke notatie. Rond af op één decimaal.
963963
2
Slide 19 - Open vraag
Maak de berekeningen en schrijf de uitkomst in de wetenschappelijke notatie. Rond af op één decimaal.
9999 x 8888 x 7777 =
Slide 20 - Open vraag
Maak de berekeningen en schrijf de uitkomst in de wetenschappelijke notatie. Rond af op één decimaal.
2
34
Slide 21 - Open vraag
Schrijf voluit.
8,1 x 10
-5
Slide 22 - Open vraag
Schrijf voluit.
7,5 x 10
-6
Slide 23 - Open vraag
Schrijf 0,000 000 002 15 in de wetenschappelijke notatie.
Slide 24 - Open vraag
Bereken. Schrijf de antwoorden in de wetenschappelijke notatie. Rond af op twee decimalen.
2 : (7 x 10 )
4
Slide 25 - Open vraag
8.1 GROTE GETALLEN
:1000
8.2 WETENSCHAPPELIJKE NOTATIE
8.3 EENHEDEN VAN TIJD
8.4 EENHEDEN VAN SNELHEID
H8 GETALLEN
8.5 VERHOUDINGEN
Slide 26 - Tekstslide
Kijk terug en kijk vooruit.
Slide 27 - Tekstslide
WAT GA JE LEREN?
Ik weet hoeveel de meest gebruikte eenheden van tijd inhouden:
millennium - eeuw - jaar - kwartaal - week - dag - uur - seconde
Ik weet hoeveel dagen er in elke maand zitten.
Ik weet wat een schrikkeljaar is.
Ik kan uren omrekenen naar dagen, uren en minuten.
Ik kan dagen omrekenen naar dagen, uren en minuten.
Ik kan jaren omrekenen naar jaren en maanden.
Slide 28 - Tekstslide
Wat weet je al?
PAR. 8.3
EENDHEDEN VAN TIJD
Het is niet erg als je het nog niet weet. Dit betekent dat je het kunt leren.
VOORKENNIS
Slide 29 - Tekstslide
Vul in: 19,7 uren = … uren en … minuten Typ tussen antwoorden een spatie. (bijv. 6 20)
Slide 30 - Open vraag
Vul in: 28,7 dagen = … dagen en … uur en … minuten Typ tussen antwoorden een spatie. (bijv. 6 20 14)
Slide 31 - Open vraag
Janneke gaat op de fiets naar haar vriendin. Ze heeft om 11:00 uur met haar afgesproken. Ze fietst 12 km. Ze vertrekt om 10:18 uur. Janneke fietst gemiddeld 16 km per uur.
Hoeveel minuten doet Janneke over haar fietstocht? Typ alleen het getal.
Slide 32 - Open vraag
INSTRUCTIE eenheden van tijd
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Van uren naar uren en minuten
3,7 uren = … uren en … minuten
Slide 35 - Tekstslide
Van dagen naar dagen en uren
3,5 dagen = … dagen en … uren
Slide 36 - Tekstslide
Van uren naar uren en minuten
4,5 jaren = … jaren en … maanden
Slide 37 - Tekstslide
Lise gaat op de fiets naar haar vriendin. Ze heeft om 14:00 uur met haar afgesproken. Lise moet 12 km fietsen. Ze vertrekt om 13:20 uur.
Lise fietst gemiddeld 15 km per uur.
Is Lise op tijd bij haar vriendin.
Slide 38 - Tekstslide
Wat moet jij doen om de leerdoelen te bereiken?
Kies hoe jij par. 8.3 wilt oefenen.
of
of
Slide 39 - Tekstslide
QUIZ
16 open vragen
eenheden van tijd
Slide 40 - Tekstslide
Vul in: 4,5 jaar = … jaar en … maanden Typ tussen antwoorden een spatie. (bijv. 6 20)
Slide 41 - Open vraag
Vul in: 16,25 jaar = … jaar en … maanden Typ tussen antwoorden een spatie. (bijv. 6 20)
Slide 42 - Open vraag
Vul in: 0,2 dagen = … uur en … minuten Typ tussen antwoorden een spatie. (bijv. 6 20)
Slide 43 - Open vraag
Vul in: 14,4 dagen = … dagen en ...... uur en … minuten Typ tussen antwoorden een spatie. (bijv. 6 20 15)
Slide 44 - Open vraag
Vul in: 3,15 minuten = … minuten en … seconden Typ tussen antwoorden een spatie. (bijv. 6 20 15)
Slide 45 - Open vraag
Vul in: 28,4 uur = … uur en … en minuten Typ tussen antwoorden een spatie. (bijv. 6 15)
Slide 46 - Open vraag
Vul in: 62,7 dagen = … dagen en … uren en ...... minuten Typ tussen antwoorden een spatie. (bijv. 6 20 15)
Slide 47 - Open vraag
Vul in: 62,7 dagen = … dagen en … uren en ...... minuten Typ tussen antwoorden een spatie. (bijv. 6 20 15)
Slide 48 - Open vraag
Lise gaat op de fiets naar haar vriendin. Ze heeft om 14:00 uur met haar afgesproken. Ze fietst 12 km. Ze vertrekt om 13:20 uur. Lise fietst gemiddeld 15 km per uur.
Hoe laat komt Lise aan bij haar vriendin? (Typ als 13:05 uur)
Slide 49 - Open vraag
Ze komt niet op tijd.
Slide 50 - Tekstslide
Koen gaat op de fiets naar zijn vriendin. Hij heeft om 20:00 uur met haar afgesproken. Hij fietst 10,8 km. Hij vertrekt om 19:30 uur. Koen fietst gemiddeld 18 km per uur.
Hoe laat komt Koen aan bij haar vriendin? (Typ als 13:05 uur)