Oefenen Woordenschat en Taalverzorging_6 okt_1C

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

1 Welke uitspraken zijn waar?

1. Een werkwoord kan in verschillende vormen voorkomen.
2. Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.
3. Het werkoord ‘zullen’ heeft een duidelijke betekenis.
4. In een zin staan ten minste twee werkwoorden.

Schrijf alle werkwoorden op. Er kunnen meerdere werkwoorden in een zin staan.
2 Wil iemand de telefoon even opnemen?

Schrijf alle werkwoorden op. Er kunnen meerdere werkwoorden in een zin staan.
3 De scheidsrechter verlengt de wedstrijd met een kwartier.

4 In welke zin is ‘fietsen’ geen werkwoord?

1. In de vakantie fietsen wij van de ene camping naar de andere.
2. Tijdens de reisweek heb ik leren fietsen op een eenwieler.
3. Waarom verwijderd de politie alle verkeerd gestalde fietsen?

Is de volgende uitspraak waar of niet waar?
5 Als er twee werkwoorden in een zin staan, is één van die werkwoorden de persoonsvorm.

1. waar
2. niet waar

Is de uitspraak waar of niet waar?
6 Als de persoonsvorm enkelvoud is dan is het onderwerp ook enkelvoud.

1. waar
2. niet waar

Vul de zin met het juiste woord aan:
10 Aan het eind van een vraagzin zet je een […].

Waarom worden de volgende woorden met een hoofdletter geschreven?
11 Alkmaar – Den Haag – Naarden – Purmerend – Utrecht – Winterswijk

Schrijf de zin over met hoofdletters en de juiste leestekens.
12 weet jij misschien waar mevrouw bosma de rekenmachine van arne heeft neergelegd [.|?]

Schrijf de zin over met hoofdletters en de juiste leestekens.
13 in nederland krijgt iedere leerling les in het spreken en schrijven van engels [.|?]

16 Kies de juiste spelling.

1. goud
2. gout

17 Kies de juiste spelling.

1. kwaad
2. kwaat

18 Kies de juiste spelling.

1. uitgerusd
2. uitgerust

Noteer van elk werkwoord de ik-vorm.
21 zuchten (ik) […]

Noteer van elk werkwoord de ik-vorm.
22 zweren (ik) […]

Vul de zin met het juiste woord aan.
25 De ik-vorm van het werkwoord ‘zullen’ is: (ik) […].

Kies het juiste woord.
29 Toen ik door de gang liep, hoorde ik allemaal rare geluiden.

1. die gang
2. dat gang

Kies het juiste woord.
30 Heb jij gisteren ook het interview met Katy Perry gezien?

1. die interview
2. dat interview

Kies het juiste woord.
31 Tijdens de uitzending moet je in [die|dit] camera kijken.

1. die
2. dit

Kies het juiste woord.
32 [Dat|Die] computer van mevrouw Wiersema is al heel oud.

1. dat
2. die

Een synoniem van onmiddellijk is:
(er zijn meerdere antwoorden goed)

1. direct
2. gauw
3. nooit
4. ogenblikkelijk

Ik zie de toets volgende week vol vertrouwen tegemoet.

😒🙁😐🙂😃