TH2 Gs - Par. 3.4
1 / 22
Lesduur is: 60 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Vraag 1
Noem een voorbeeld van de omstandigheden waarmee arbeiders in de 19e eeuw te maken hadden
Noem een voorbeeld van de omstandigheden waarmee arbeiders in de 19e eeuw te maken hadden
Slide 5 - Open vraag
Hoe werd het probleem van de slechte werk- en leefomstandigheden van de arbeiders genoemd?
Slide 6 - Open vraag
Welke sociale wet werd er in 1874 ingevoerd in Nederland? Leg ook uit wat deze wet inhoudt.
Slide 7 - Open vraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Wat is het belangrijkste woord van het socialisme?
A
Eerlijkheid
B
Gelijkheid
C
Vrijheid
D
Gekheid
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het belangrijkste woord bij het liberalisme?
A
Continuïteit
B
Gelijkheid
C
Waarheid
D
Vrijheid
Slide 11 - Quizvraag
Voor wie namen de socialisten het op?
A
Rijke burgers
B
Liberalen
C
Arbeiders
D
Fabriekseigenaren
Slide 12 - Quizvraag
Welk verschil tussen socialisten wordt er in de tekst benoemd?
Slide 13 - Open vraag
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Hoe wordt een school die is gesticht door gelovigen ook wel genoemd?
A
Speciale school
B
School met den Bijbel
C
Bijzondere school
D
Openbare school
Slide 16 - Quizvraag
Wat werd bepaald over het onderwijs in de grondwet va 1848?
A
De overheid betaalt al het onderwijs
B
De overheid betaalt alleen bijzonder onderwijs
C
De overheid betaalt alleen speciaal onderwijs
D
De overheid betaalt alleen het openbaar onderwijs
Slide 17 - Quizvraag
Hoe worden protestanten en katholieken samen genoemd?
(en hun politieke stroming)
(en hun politieke stroming)
A
Confessionelen
B
Socialisten
C
Gereformeerden
D
Liberalen
Slide 18 - Quizvraag
Hoe worden protestanten en katholieken samen genoemd?
(en hun politieke stroming)
(en hun politieke stroming)
A
Confessionelen
B
Socialisten
C
Gereformeerden
D
Liberalen
