Je kunt uitleggen hoe de financiële structuur van een onderneming tot stand komt
Je kunt de financieringsregels uitleggen en beoordelen of een onderneming deze juist heeft toegepast
Je kunt het hefboomeffect uitleggen en berekenen
Je kunt uitleggen waarom ondernemingen off-balance financieringen aangaan en berekenen of dit een financieel voordelige keuze is
Je kunt het begrip solvabiliteit en het belang van een goede solvabiliteit uitleggen
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Financiële structuur
Kapitaalstructuur
Vermogensstructuur
Proces
wat is de samenstelling van het benodigd kapitaal?
wat is de totale vermogens-behoefte?
welke soorten vermogen zijn beschikbaar?
Leidt tot vermogensstructuur
Slide 4 - Tekstslide
Financiële structuur
Kapitaalstructuur
Vermogensstructuur
Doel: risico betalingsproblemen voorkomen
Hoe: kapitaal en vermogen op elkaar aan laten sluiten
Financieringsregels
Slide 5 - Tekstslide
Hefbomen
Hefboom EV/VV: als lenen minder rente kost dan een investering aan rendement oplevert is het voordelig om maximaal te financieren.
Risico?
Als rendement achterblijft dan lopen de renteverplichtingen door en kunnen betalingsproblemen ontstaan
Slide 6 - Tekstslide
Hefbomen
Hefboom constante kosten/ variabele kosten: een onderneming met veel vaste activa heeft vaak hogere constante kosten. Een kleine verandering in afzet heeft vaak onevenredig grote impact op winst. (zie voorbeeld 20.1)
Hoe kan een onderneming kosten verschuiven van constant naar variabel?
Slide 7 - Tekstslide
Opgave 20.1 A/D + 20.2 maken
timer
12:00
Slide 8 - Tekstslide
Opgave 20.1 A/D
Slide 9 - Tekstslide
Opgave 19.2
Slide 10 - Tekstslide
Opgave 19.2
Slide 11 - Tekstslide
Off-balance financiering
Doel: je kunt off-balance financiering beschrijven en er voorbeelden van noemen.
Off-balance financiering: beschikken over activa zonder dat je eigenaar bent. Je ziet de activa niet op de balans terug.
Slide 12 - Tekstslide
Vormen off-balance "financiering":
Operatio
Factoring: overdragen van vorderingen op debiteuren
Consignatievoorraad: de voorraden in het magazijn blijven eigendom van de leverancier tot aan verkoop of verbruik.
Cloudoplossingen: hard- en software niet kopen, maar uitbesteden en betalen naar gebruik
Slide 13 - Tekstslide
Waardeberekeningen van ondernemingen en projecten
Intrinsieke waarde: eigen vermogen onderneming
Liquidatiewaarde: wat is onderneming waard bij faillissement
Rentabiliteitswaarde: contante waarde van alle toekomstige winsten na belasting (rentabiliteitswaarde = winst na belasting / i)
Marktwaarde: subjectief
Discounted cashflow methode: netto contante waarde van de cashflows (netto winst + afschrijvingen) DC-waarde = jaarlijkse cashflow / i
Slide 14 - Tekstslide
Voorbeeld
Rentabiliteitswaarde: contante waarde van alle toekomstige winsten na belasting (rentabiliteitswaarde = winst na belasting / i)
Onderneming winst per jaar € 100.000, vereist rendement 8%
Rentabiliteitswaarde = 100.000/0,08 = € 1.250.000
Slide 15 - Tekstslide
Voorbeeld
Rentabiliteitswaarde: contante waarde van alle toekomstige winsten na belasting (rentabiliteitswaarde = winst na belasting / i)
Discounted cashflow methode: netto contante waarde van de cashflows (netto winst + afschrijvingen) DC-waarde = jaarlijkse cashflow / i
Berekeningen toe te passen bij jaarlijks gelijke bedragen; anders iedere winst/CF apart contant maken
Wat is meestal hoger winst na belasting of jaarlijkse cashflow?
Twee nieuwe begrippen: ijzeren voorraad en debiteurenkern
Zelftoets Z 20.2 maken en bespreken (12 min)
Volgende week
Slide 22 - Tekstslide
Terugblik vorige les
Financiële structuur
Financieringsregels
Twee soorten hefboomeffect
Off-balance financieringen
Solvabiliteit
Rentabiliteit (rentabiliteitswaarde)
Cashflow (discounted cashflow methode)
Marktwaarde
Intrinsieke waarde
Liquidatiewaarde
Slide 23 - Tekstslide
Huiswerk opgave 20.6 en 20.7
Nakijken
Slide 24 - Tekstslide
Opgave 19.6
a. Verkopen op rekening = 0,7 x 3.600.000 = € 2.520.000
b. Factoorkosten = 0,02 x 0,8 x 2.520.000 = € 40.320
c. Verschil = 40.320 - 36.000 - 0,01 x 0,8 x 2.520.00 = - € 15.840 (voordeel)
d. Liquide middelen zijn sneller beschikbaar
Slide 25 - Tekstslide
Opgave 19.7
a. Leasekosten = 150.000 x 1,09^-1 + 100.000 x 1,09^-2 + 75.000 x 1,09^-3 + 50.000 x 1,09^-4 = € 315.118. Dit is meer dan de koopsom van € 300.000 dus Stolse BV kiest voor koop
b. Onvoldoende vermogen beschikbaar of niet mogelijk om te lenen