(vaste kosten + variabele kosten) ÷ aantal producten
Voorbeeld:
Slide 10 - Tekstslide
Kostprijs per product =
(vaste kosten + variabele kosten) ÷ aantal producten
Voorbeeld: In een broodfabriek worden 305.000 broden per jaar gebakken. De variabele kosten zijn € 423.000 en de vaste kosten zijn € 344.000. Bereken de kostprijs.
(344000 + 423000) : 305000 = € 2,51
Slide 11 - Tekstslide
Hoe komt het dat de kostprijs van
een product daalt,
als de totale productie toeneemt?
onjuist
A
omdat de variabele kosten dan verdeeld
worden over meer producten
juist
B
omdat de vaste kosten dan verdeeld
worden over meer producten
Wat is juist?
A of B.
Slide 12 - Tekstslide
Van kostprijs naar verkoopprijs naar consumentenprijs
Inkoopprijs (of kostprijs)
Brutowinstopslag
+ -----------------------------------
Verkoopprijs
BTW
+ -----------------------------------
Consumentenprijs
volgende slide: video 2
de verkoper hanteert een brutowinstmarge, bijv. 40% van de inkoopprijs