§3.1

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat heb je nodig om een bakkerij te beginnen?

Slide 2 - Woordweb

Rangschikken tot 4 groepen
KANO
Kapitaal                       —> Huur en/of rente
Arbeid                          —> Loon
Natuur                          —> Pacht
Ondernemerschap —> winst

Slide 3 - Tekstslide

Noem kosten voor een bakker

Slide 4 - Woordweb

Noem kosten die je hebt ook al maak je geen broden omdat je gesloten bent door bijv. een lockdown.

Slide 5 - Woordweb

Vaste kosten
Kosten die je toch moet betalen ook al maak je geen broden 
Voorbeelden:
Huur
Hypotheek
Personeel in vaste dienst

Slide 6 - Tekstslide

Noem kosten die zullen toenemen als je ook meer broden zult bakken.

Slide 7 - Woordweb

Variabele kosten 
Kosten die toe- en/of afnemen als je meer of minder gaat produceren.
Bijvoorbeeld: grondstoffen

Slide 8 - Tekstslide

Je koopt een gloednieuwe auto. Je laat deze een jaar onder een zeil bij jouw huis staan. Na een jaar verkoop je de auto. Krijg je er evenveel voor terug als dat je ervoor hebt betaald?
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quizvraag

Hoe heet waardevermindering van gebruiksgoederen zoals auto’s, machines enz.?

Slide 10 - Open vraag

Afschrijving 
Waardevermindering van kapitaalgoederen.

Slide 11 - Tekstslide

Vaste kosten 

Variabele kosten 
Afschrijvingskosten
Huur van het gebouw
Kosten van grondstof
Loonkosten van flexwerkers

Slide 12 - Sleepvraag

Een transportbedrijf investeert € 160.000 in en energiezuinige vrachtwagen. Het is de bedoeling deze vrachtwagen zes jaar te gebruiken.
Daarna is de restwaarde naar chatting nog € 31.000.
Bereken de jaarlijkse afschrijving van deze vrachtwagen.

Slide 13 - Open vraag

Kostprijs per product
Kosten zijn voor het bakken van 
een taart zijn  € 4,-.

Wat zijn de kosten per taartstuk?

€ 4 ÷ 8 stukken = € 0,50 per taartstuk

Slide 14 - Tekstslide

Kosten verdeeld in…

Slide 15 - Tekstslide

Een bandenfabrikant maakt per jar 625.000 fietsbanden.
De vaste kosten zijn € 2,5 miljoen en de variabele kosten € 1 miljoen.
Bereken de kostprijs per fietsband.

Slide 16 - Open vraag

Een bandenfabrikant maakt per jar 625.000 fietsbanden.
De vaste kosten zijn € 2,5 miljoen en de variabele kosten € 1 miljoen. Kostprijs is dus € 5,60. Verkoopprijs per band is € 7,10. Wat is de winst opslag in % van de kostprijs

Slide 17 - Open vraag

Na de productiestijging zullen de vaste kosten per jaar ……………………………... De variabele kosten zullen ……………………
Dalen 
Stijgen
Gelijk blijven

Slide 18 - Sleepvraag

Huiswerk
§3.1 opgaven 1 t/m 10 
§3.2 opgaven 1 t/m 10
rekenopgaven 1 t/m 14 

Slide 19 - Tekstslide

Prijzen
Kostprijs                              Prijs om het te maken zonder winst
Verkoopprijs.                     Prijs om het te maken met winst
Consumentenprijs.        Prijs om het te maken met winst en btw.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Een scooterhandel koopt een Piaggio in voor € 975. De brutowinstmarge is 45%, de btw 21%.
Bereken de verkoopprijs (zonder btw) van deze scooter.

Slide 22 - Open vraag

Een scooterhandel koopt een Piaggio in voor € 975. De brutowinstmarge is 45%, de btw 21%.
Bereken de consumentenprijs van deze scooter.

Slide 23 - Open vraag

Opdracht op papier
Maak de opdrachten op papier 
10 minuten de tijd.

Slide 24 - Tekstslide

Een broek heeft een consumentenprijs
van € 59,95. Het btw-tarief is 21%.
Bereken de verkoopprijs van de broek, exclusief btw.

Slide 25 - Open vraag