Hoofdletters en leestekens

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

als je zinnen opschrijft is het handig dat je daarbij let op hoe je die zinnen opschrijft het is erg handig om hoofdletters en leestekens te gebruiken doe je dat niet krijg je zinnen en teksten die moeilijker te lezen zijn je moet de hele tijd gaan puzzelen waar een zin begint en ophoudt en waar bijvoorbeeld namen staan als je deze tekst leest zul je dat wel begrijpen daarom gaan we vandaag kijken hoe je dat moet doen

Slide 2 - Tekstslide

Maar hoe moet dat dan? 

Slide 3 - Tekstslide

Zinnen...
  • beginnen met een hoofdletter
  • eindigen met een punt (of vraagteken of uitroepteken)              . ? !

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Welke zin is helemaal goed?
A
een vrouw kocht op de markt een lekkere vis
B
een vrouw kocht op de markt een lekkere vis.
C
Een vrouw kocht op de markt een lekkere vis.
D
Een Vrouw, kocht op de markt een lekkere vis

Slide 7 - Quizvraag

Welke zin is goed ?
A
smiddags doet Piet een dutje.
B
'S middags doet Piet een dutje.
C
's Middags doet Piet een dutje.
D
Smiddags doet Piet een dutje.

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Schrijf de tekst over en zet hoofdletters en punten.

op een avond klopte een buurman bij jan aan deze man kletste heel veel

Slide 10 - Open vraag

De juiste tekst
Op een avond klopte een buurman bij Jan aan. Deze man kletste heel veel  

Slide 11 - Tekstslide

Schrijf over en zet de hoofdletters en punten.

maria en jan gingen maandag met hun kind wandelen het regende hard

Slide 12 - Open vraag

Maria en Jan gingen maandag met hun kind wandelen. Het regende hard.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Dus..... hoofdletters

  • Begin van de zin;
en... bij
  • Namen van personen;
  • Aardrijkskundige namen (en afleidingen daarvan);
  • Namen van bedrijven, organisaties en merken. 
  • Feestdagen

Slide 16 - Tekstslide

Wat is goed?
A
piet en jan gaan op reis naar Spanje.
B
Piet en Jan gaan op reis naar Spanje.
C
Piet en jan gaan op reis naar spanje.
D
piet en Jan gaan op reis naar Spanje.

Slide 17 - Quizvraag

Maak een goede zin.
de levering uit oostenrijk wordt na de vakantie verwacht.

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Achter welke zin hoort een ? Meer antwoorden kunnen goed zijn.
A
Jan komt straks eten
B
Komt Jan straks eten
C
We gaan straks eten
D
Wanneer gaan we eten

Slide 20 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Maria, we gaan zo eten. Kom je?
B
Maria we gaan zo eten kom je?
C
Maria? We gaan zo eten, kom je.
D
Maria we gaan. Zo eten kom je?

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Welke zin is goed?
A
Als je zin hebt, kun je ook mee gaan eten.
B
Als je zin hebt kun je ook mee gaan eten.

Slide 23 - Quizvraag

Schrijf de zin over met hoofdletters, komma's en punten op de juiste plek.
karin bas mohamed en saida gaan wandelen winkelen en lekker eten

Slide 24 - Open vraag

Karin, BasMohamed en Saida gaan wandelen, winkelen en lekker eten.

Slide 25 - Tekstslide

Leespauzes
  • Aangeven met een komma.

  • Wanneer?
    - Altijd bij een opsomming (Eva, Jens, Vincent en Jasper).
    - Tussen 2 zinnen die samen in 1 zin staan (let op persoonsvorm)
        (Gisteren hadden we vrij, vandaag hebben we school.) 
    - Voor een voegwoord.
        (Deze telefoon is duurmaar die is nog duurder.)
LET OP:
GEEN komma voor 'en'.

Slide 26 - Tekstslide

Vraag- en uitroepteken
  • Niet altijd komt er een  punt aan het  einde van een zin.

  • Vraagteken bij vraag:   ?

  • Uitroepteken bij benadrukken zin:   !

Slide 27 - Tekstslide

Altijd maar 1 ? of !

Slide 28 - Tekstslide

Wanneer gebruik je wat?
Aan het begin van een zin.
Tussen twee persoonsvormen.
Vóór een verbindingswoord.
Aan het eind van een vraagzin.
Aan het eind van een gewone zin.
hoofdletter
punt
vraagteken
komma
komma

Slide 29 - Sleepvraag

Maak een goede tekst
hallo hoe gaat het met jou goed en met jou met mij gaat het ook goed op welke dag zullen we afspreken of hebben we al een afspraak nee ik geloof het niet is maandag goed maandag is goed

Slide 30 - Tekstslide

hallo hoe gaat het met jou goed en met jou met mij gaat het ook goed op welke dag zullen we afspreken of hebben we al een afspraak nee ik geloof het niet is maandag goed maandag is goed

Slide 31 - Open vraag

De tekst. 
Hallo, hoe gaat het met jou?
Goed, en met jou? 
Met mij gaat het ook goed. 
Op welke dag zullen we afspreken, of hebben we al een afspraak? 
Nee, ik geloof het niet. 
Is maandag goed ? 
Maandag is goed.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Hoe vond je deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll