Herhaling woorden 4.3, grammatica 4.4 en spelling 4.5 - 1 kgt


Herhaling
woorden 4.3, 
grammatica 4.4 
en 
spelling 4.5
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les


Herhaling
woorden 4.3, 
grammatica 4.4 
en 
spelling 4.5

Slide 1 - Tekstslide

Woorden
- betekenis van de woorden in woordenlijst 1 (blz. 149)

-  betekenis van de woorden in woordenlijst 2 (blz. 150)

-  theorie over woordbetekenis vinden in de tekst (blz. 150)

Slide 2 - Tekstslide

De betekenis van
tevens
A
op het moment van, gedurende
B
ook

Slide 3 - Quizvraag

De betekenis van
internationaal
A
waar verschillende landen mee te maken hebben
B
wat te maken heeft met één land

Slide 4 - Quizvraag

De betekenis van
profiteren
A
je aandacht op één ding richten
B
voordeel halen uit

Slide 5 - Quizvraag

De betekenis van
gewaagd
A
spannend, gevaarlijk
B
natuurlijk

Slide 6 - Quizvraag

De betekenis van
grondig
A
behoorlijk, flink, goed
B
zoals iets in het begin was

Slide 7 - Quizvraag

Grammatica
- betekenis van de woorden in woordenlijst 1 (blz. 149)

-  betekenis van de woorden in woordenlijst 2 (blz. 150)

-  theorie over woordbetekenis vinden in de tekst (blz. 150)
- de theorie over 'lidwoord' (blz. 152)
- de theorie over 'zelfstandig naamwoord' (blz. 153)
- de theorie over 'bijvoeglijk naamwoord' (blz. 154)
- de theorie over 'werkwoord' (blz. 155)

Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn de lidwoorden in de zin?


Een van de leerlingen kwam te laat in het lokaal.

Slide 9 - Open vraag

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in de zin?


De inbreker maakte vorige week een bewoner wakker.

Slide 10 - Open vraag

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden in de zin?


Op een mooie dag in de vakantie gaan we naar het leuke zwembad.

Slide 11 - Open vraag

Wat zijn de werkwoorden in de zin?


Hij wilde dat met eigen ogen zien. 

Slide 12 - Open vraag

Herhaling spelling 
- theorie over zwakke werkwoorden in de verleden tijd (blz. 156)
- theorie over het bijvoeglijk naamwoord (blz. 157)
- theorie over 'als - dan' (blz. 157)
- dicteewoorden (blz. 158)

Slide 13 - Tekstslide

Zet de persoonsvorm in de verleden tijd.

Mijn ouders ... (verhuizen) vorig jaar.

Slide 14 - Open vraag

Zet de persoonsvorm in de verleden tijd.

Wij ... (boffen) vorige week met het mooie weer.

Slide 15 - Open vraag

Zet de persoonsvorm in de verleden tijd.

Hij ... (missen) gisteren zijn pennen.

Slide 16 - Open vraag

Zet de persoonsvorm in de verleden tijd.

Hij ... (durven) gister niet alleen naar huis.

Slide 17 - Open vraag


zn de bril
Het BN krijgt altijd een e als voor het ZN 'de' staat.
bn mooi
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quizvraag


zn een  bril
zn een huis
Het BN krijgt altijd een e als voor het ZN 'een' staat.
bn mooi
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag


Een ... huis.
Het huis is mooi.
A
mooi
B
mooie

Slide 20 - Quizvraag


Een ... jongen.
De jongen is leuk.
A
leuk
B
leuke

Slide 21 - Quizvraag


Een ... meisje.
Het meisje is leuk.
A
leuk
B
leuke

Slide 22 - Quizvraag

Als - dan
groot, groter, grootst

Hij is even groot als ik.
Hij is groter dan ik.

Slide 23 - Tekstslide

Mijn eten is net zo lekker ... dat van jou.
A
als
B
dan

Slide 24 - Quizvraag

Ik ben slimmer ... jij.
A
als
B
dan

Slide 25 - Quizvraag

De docent is kleiner ... de leerling.
A
als
B
dan

Slide 26 - Quizvraag

Jouw mobiel is twee keer zo duur ... die van mij.
A
als
B
dan

Slide 27 - Quizvraag

Dicteewoorden

Slide 28 - Tekstslide

Welk woord is goed geschreven?
A
de accommodatie
B
de acommodatie

Slide 29 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
het uitreksel
B
het uittreksel

Slide 30 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
de collectie
B
de collektie

Slide 31 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
de lineaal
B
de liniaal

Slide 32 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
digitaal
B
digital

Slide 33 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
het sierraad
B
het sieraad

Slide 34 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
discussieëren
B
discussiëren

Slide 35 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
fanatiek
B
fanathiek

Slide 36 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
kostenloos
B
kosteloos

Slide 37 - Quizvraag

Welk woord is goed geschreven?
A
het rissico
B
het risico

Slide 38 - Quizvraag