1e en 4e naamval

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

De naamvallen

Onderwerp: 1e naamval

Lijdend Voorwerp: 4e naamval

Naamvallen?

Ook in het Nederlands!

Ik ga naar de winkel. Wil je wat voor mij doen? 

Ik geef hem een cadeau. Hij is er blij mee. 

's avonds: des avonds

Maar in het Duits is het lastiger! 

• 4 naamvallen: (1e, 2e, 3e en 4e naamval)
• voorzetsels die een bepaalde naamval krijgen 
• werkwoorden die een bepaalde naamval krijgen
• zinsontleding

Voor nu:

• onderwerp
• lijdend voorwerp 

Hoe vind je het onderwerp?

Hoe vind je het onderwerp? 

Wie/wat + gezegde*?

* gezegde zijn alle werkwoorden in de zin

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Wie/wat + gezegde + onderwerp?

Wat is het ONDERWERP in deze zin?
Der Bauer versorgt die Tiere.

Wat is het lijdend voorwerp?
Anton spielt Fußball

Der-groep & Ein-groep

Tekst

de DER-groep

Voor nu: der, die , das, die

Later meer ..........

de EIN-groep

mein-           mijn

dein-             jouw

sein-             zijn

ihr-                 haar

unser-           ons/ onze

eurer-            jullie

ihr-                  hun

Ihr-                  uw

Johan besucht
d.. Großmutter.

1. der
2. den
3. die
4. das

Ich habe ein.. Arzt (m) angerufen

1. ein
2. einem
3. einen
4. eine

D.. Sohn ist zwanzig Jahre alt.

1. der
2. den
3. die
4. das

Kennst du d.. Mann nicht?

1. der
2. den
3. die
4. das

Susi hat d.. Zeitung (V) gelesen.

1. der
2. den
3. die
4. das

Wo hast du d.. Buch gekauft?

1. der
2. den
3. die
4. das

Wir haben ein.... neues Haus.

1. ein
2. einen
3. eine

Er ruft sein... Mutter.

1. sein
2. seinen
3. seine