CO1-HFST-1-HERHALING

• Spaans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Compañeros 1 hfst. 1 "Hola"

Aan het einde van deze les kun je:

• een aantal woorden in het Spaans herkennen
• de mannelijjk en vrouwelijk zelfstandige naamwoorden in het Spaans uit elkaar scheiden
• de lidwoorden el, la, los, las gebruiken
• de vervoegingen van de werkwoorden SER, TENER, en LLAMARSE bij de juiste zin zetten

Vocabulario

Mi amigo          mijn vriend

bolígrafo            balpen           

compañero      klasgenoot

hermano             broer

el alumno           de leerling

el/la estudiante   de student

el/la cantante   de zanger/de zangeres

Wat betekent ¨la cantante¨
a:de zangeres b: de acteur C: de actresse D: liedje

1. de zangeres
2. de acteur
3. de actresse
4. liedje

Wat betekent "mi amigo"

Mannelijk zelfstandige naamwoorden

• Zelfstandige naamwoorden die op een "o" of een medeklinker (l, r, z) eindigen zijn meestal mannelijk.
• Zelfst. die op een "e" eindigen kunnen mannelijk of vrouwelijk zijn.

el amigo

el cantante

Vrouwelijk zelfstandige naamwoorden

• Zelfstandige naamwoorden die op een "a","ción", en "dad" eindigen zijn meestal vrouwelijk.
• Zelfst. die op een "e" eindigen kunnen mannelijk of vrouwelijk zijn.

la estudiante

la pizaarra

Lidwoorden: EL, LOS, LA, LAS

EL: gebruik je bij mannelijk zelfst. in het enkelvoud.

LOS: gebruik je bij mannelijk zelfst. in het meervoud.

LA: gebruik je bij vrouwelijk zelfst. in het enkelvoud. 

LAS: gebruik je bij vrouwelijk zelfst. in het meervoud. 

Vul het juiste lidwoord in.
... amiga
a: la, b: las, c: el d: los

1. la
2. las
3. el
4. los

... amigos
a: la, b: las, c: el, d: los

1. la
2. las
3. el
4. los

... profesor
a: la, b: las, c: el, d: los

1. la
2. las
3. el
4. los

... sillas
a: la, b: las, c: el, d: los

1. la
2. las
3. el
4. los

Persoonlijke voornaamwoorden

Ik     yo

Jij     tú

hij, zij, u          él, ella, usted

Verbind met elkaar

ik

hij

zij

u

jij

yo

usted

ella

él

tú

Werkwoorden

SER         ZIJN

TENER         HEBBEN

LLAMARSE          HETEN

Vervoeging TENER-hebben

Yo tengo

Tú tienes

él, ella, usted (het),  tiene

Vervoeging LLAMARSE- heten

Yo me llamo

Tú te llamas

él, ella, usted (het), se llama

Vervoeging SER-zijn

Yo soy

Tú eres

él, ella, usted (het),  es

Hoe vervoeg je een werkwoord in het Spaans?

• Leer de vormen van het werkwoord
• Onderstreep het onderwerp 
• Is het een "jij",tú, "hij", él...?
• Welke vorm past erbij?
• Vul de vorm in

Vul de juiste vorm van het ww tussen haakjes in. Mi amigo (ser)... simpático.
a: soy, b: eres, c: es, d: somos

1. soy
2. eres
3. es
4. somos

Yo (ser) de Holanda.
a: soy, b: eres, c: es, d: somos

1. soy
2. eres
3. es
4. somos

¿Tú (ser)... de España?
a: soy, b: eres, c: es, d: somos

1. soy
2. eres
3. es
4. somos

¿Cómo (llamarse)... tú?
a: me llamo, b: te llamas, c: se llama d: nos llamamos

1. me llamo
2. te llamas
3. se llama
4. nos llamamos

Mi amiga (llamarse)... Cristina.
a: me llamo, b: te llamas, c: se llama, d: nos llamamos

1. me llamo
2. te llamas
3. se llama
4. nos llamamos

Yo... Peter.
a: me llamo, b: te llamas, c: se llama, d: nos llamamos

1. me llamo
2. te llamas
3. se llama
4. nos llamamos

YO (tener) trece años.
a: tengo, b: tienes, c: tiene, d: tenemos

1. tengo
2. tienes
3. tiene
4. tenemos

Hola Juan, ¿... (tener) una bicicleta (fiets)? a: tengo, b: tienes, c: tiene, d: tenemos

1. tengo
2. tienes
3. tiene
4. tenemos

Juan no (tener) un teléfono móvil.
a: tengo, b: tienes, c: tiene, d: tenemos

1. tengo
2. tienes
3. tiene
4. tenemos