Zinsontleding

Grammatica
Persoonsvorm, onderwerp en werkwoordspelling
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
Persoonsvorm, onderwerp en werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
- Kort herhalen persoonsvorm
- Kort herhalen onderwerp
- Kort herhalen werkwoordspelling (tegenwoordige tijd)
- Oefenen 

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvorm

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?

Boris en Mieke gaan elke vrijdag naar basketbal.
A
Boris
B
Mieke
C
gaan
D
basketbal

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm (pv)?

De kinderen lopen iedere ochtend naar school.
A
De kinderen
B
Lopen
C
Lopen iedere ochtend
D
Naar school

Slide 6 - Quizvraag

Onderwerp

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?

Mijn moeder doet altijd de boodschappen.
A
Mijn moeder
B
doet
C
altijd
D
de boodschappen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het onderwerp (ow)?

De kinderen lopen iedere ochtend naar school.
A
De kinderen
B
School
C
Ochtend
D
Iedere ochtend

Slide 10 - Quizvraag

Werkwoordspelling

Slide 11 - Tekstslide

De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Slide 12 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm?

Verderop …. (rijden) er een bus door de straat.
A
rijden
B
reed
C
rijdt
D
rijd

Slide 14 - Quizvraag