Werkwoordspelling

• Spelling
• Basisschool
• Groep 7

                  Les werkwoordspelling

Lesdoel: ik oefen met het vervoegen van werkwoorden in de tegenwoordige, verleden en voltooide tijd.

Kijk met welke vorm je te maken hebt

• Persoonsvorm tegenwoordige tijd 
• Persoonsvorm verleden tijd
• Voltooid deelwoord

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Ik  = stam

ik loop 

...... je of jij? = stam 

Loop jij?

een ander = stam + t

Hij loopt of Thomas loopt

meervoud = hele werkwoord

wij lopen of mijn ouders lopen

Persoonsvorm verleden tijd

Werkwoorden:  klankverandering

• worden - werd(en)
• kijken - keek/ keken

Werkwoorden: stam + de(n) of + te(n)

• branden - brandde(n)
• praten - praatte(n)

 ’t kofschip X

Voltooid deelwoord

Ik heb gekookt. Het vliegtuig is geland. 

-t of -d?

• Langer maken: gekookt, kookte. 
• Twijfel je nog steeds? ’t kofschip X

Ik weet welke trucjes ik moet gebruiken bij de verschillende tijden.

😒🙁😐🙂😃

De kinderen ...... afscheid van de juf (v.t)

1. Nemen
2. Neemde
3. Namen
4. Neem

Ik ...... het boek erg graag (v.t).

1. lees
2. lazen
3. las
4. leesde

Ik had mijn huiswerk gisteren .... (vt).

1. maken
2. maakt
3. makend
4. gemaakt

Ik ... elke ochtend een kopje koffie (t.t).

1. drink
2. dronk
3. drinken

... jij eigenlijk van sporten?

1. houdt
2. houd

Wij ..... vorig jaar naar Australië.

1. reisdten
2. reisden
3. reisd

In welke tijd staat deze zin: Lisa heeft haar huiswerk gemaakt.

1. Tegenwoordige tijd
2. voltooide tijd
3. verleden tijd

Wat is het voltooide deelwoord van redden?

Wat is de ik-vorm van: spelen

De ridder heeft de draak ...

1. gedood
2. gedoot
3. doden
4. dood

Wat vind jij het lastigst?

Verleden tijd

Tegenwoordige tijd

Voltooide tijd

Ik maak veel foutjes doordat ik te snel wil

Ik maak geen fouten