Oefenexamen fysiologie

Oefen theorie examen fysiologie 1
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
SchoonheidsverzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefen theorie examen fysiologie 1

Slide 1 - Tekstslide

Hoe gaat het?

Slide 2 - Woordweb

1. Wat gebeurt er als de assimilatie groter is dan de dissimilatie?

Slide 3 - Open vraag

2. Benoem de zes organen van het spijsverteringskanaal en zet deze in de goede volgorde van begin tot het eind
A
Mondholte, slokdarm, keelholte, maag, dunne darm, dikke darm
B
Mondholte, keelholte, slokdarm, maag, dikke darm, dunne darm
C
Mondholte, keelholte, slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm
D
Keelholte, mondholte, slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm

Slide 4 - Quizvraag


Amylase
Protease
Lipase
Enzymen die koolhydraten afbreken
Enzymen die eiwitten afbreken
Enzymen die vetten afbreken

Slide 5 - Sleepvraag

4. Schrijf bij elk nummer de juiste benaming
A
Longslagader, onderste holle ader, rechter boezem, rechter kamer, longader, aorta, linker boezem, linker kamer
B
Longslagader, longader, rechter boezem, rechter kamer, onderste holle ader, aorta, linker boezem, linker kamer
C
Aorta, longader, linker boezem, linker kamer, longslagader, onderste holle ader, rechter boezem, rechter kamer
D
Longader, longslagader, onderste holle ader, aorta, rechter kamer, rechter boezem, linker kamer, linker boezem

Slide 6 - Quizvraag

Centrale zenuwstelsel
Perifere zenuwstelsel
De 12 paar hersenzenuwen
Kleine hersenen
Grote hersenen
Hersenstam
Ruggenmerg
31, 32 of 33 paar ruggenmergzenuwen

Slide 7 - Sleepvraag

6. Welke drie soorten zenuwen (zenuwbanen) kennen we?

Slide 8 - Open vraag

7. Wat is de functie van het hormoon acetylcholine en hoe wordt dit hormoon gevormd?
A
Werkt bloedvat vernauwend, gevormd door zenuwprikkel aan de motorische eindplaatjes
B
Werkt bloedvat verwijdend -> vlekkerige roodheid, gevormd door zenuwprikkel aan motorische eindplaatjes
C
Werkt bloedvat verwijdend -> egale roodheid, gevormd door zenuwprikkel aan sensibele eindplaatjes
D
Werkt bloedvat verwijdend -> egale roodheid, gevormd door zenuwprikkel aan motorische eindplaatjes

Slide 9 - Quizvraag

8. Het sympatisch systeem beïnvloed de stofwisseling van het lichaam in actie
Waar
Niet waar

Slide 10 - Poll

8. Het parasympatische systeem bevorderd de spijsvertering en werkt remmend op alle andere organen.
Waar
Niet waar

Slide 11 - Poll

9. Er zijn drie soorten bloedcellen. Benoem de bloedcellen met hun functie

Slide 12 - Open vraag

10. Het omzetten van lichaamsvreemde voedingsstoffen tot lichaamseigen stoffen noemen we:
A
Assimilatie
B
Katabolisme
C
Dissimilatie

Slide 13 - Quizvraag

11. Amylase maakt een begin met de afbraak van zetmeel (koolhydraat) in het voedsel. In welk orgaan begint de afbraak van zetmeel?
A
In de maag
B
In de dikke darm
C
In de mondholte

Slide 14 - Quizvraag

12. Welke uitspraak is juist?

I. Colibacteriën die in de dikke darm leven, tasten overgebleven voedselresten aan.
II. Colibacteriën vormen voor ons lichaam zeer nuttige vitaminen zoals Vitamine B complex en vitamine K.

A
Uitspraak 1 is juist, uitspraak 2 onjuist.
B
Uitspraak 1 is onjuist, uitspraak 2 juist.
C
Beide uitspraken zijn juist

Slide 15 - Quizvraag

13. Welke vitaminen zijn in vet oplosbaar?
A
Vitamine B, C en D
B
Vitamine A, D, E en K
C
Vitamine B en C

Slide 16 - Quizvraag

14. Welke mineralen zorgen voor de opbouw van beenderen?
A
Calcium en fosfor
B
Calcium en jodium
C
Natrium en kalium

Slide 17 - Quizvraag

15. Natrium en kalium spelen een belangrijke rol bij
A
Vochthuishouding van het lichaam
B
Opbouw van de beenderen en het gebit
C
Een goede werking van de schildklier

Slide 18 - Quizvraag

16. IJzer is noodzakelijk voor de aanmaak van
A
Kooldioxide
B
Hemoglobine
C
Witte bloedcellen

Slide 19 - Quizvraag

17. Hoe vindt de uitscheiding van kooldioxide voornamelijk plaats?
A
Via de huid
B
Via de longen
C
Via de nieren

Slide 20 - Quizvraag

18. De ingeademde lucht bestaat uit:
A
16% zuurstof
B
20% zuurstof
C
24% zuurstof

Slide 21 - Quizvraag

19. Wat is de functie van de nieren?
A
Ze scheiden water, zout en schadelijke stoffen uit.
B
Ze regelen de samenstelling en de hoeveelheid lichaamsvloeistoffen en regelen de zuurgraad van het bloed.
C
Ze regelen de samenstelling en de hoeveelheid lichaamsvloeistoffen, regelen de zuurgraad van het bloed en scheiden water, zout en schadelijke stoffen uit.

Slide 22 - Quizvraag

20. Welke cellen spelen een belangrijke rol bij de bloedstolling?
A
Rode bloedcellen
B
Lymfocyten
C
Bloedplaatjes

Slide 23 - Quizvraag

21. Wat zijn granulocyten?
A
Dit zijn witte bloedcellen die worden aangemaakt in het rode beenmerg.
B
Dit zijn rode bloedcellen die worden aangemaakt in het rode beenmerg.
C
Dit zijn bloedplaatjes

Slide 24 - Quizvraag

22. Waar in het hart ontspringt de longslagader?
A
Uit de rechter boezem
B
Uit de linker kamer
C
Uit de rechter kamer

Slide 25 - Quizvraag

23. Wat is de functie van erytrocyten?
A
Ze maken ziekteverwekkende stoffen onschadelijk.
B
Ze dienen voor het vervoer van zuurstof.
C
Ze maken weefselvocht aan

Slide 26 - Quizvraag

24. De lymfecirculatie heeft geen pompsysteem, maar wordt in beweging gehouden door:
A
De bloedstroom en de eigen stuwkracht.
B
Het samentrekken van de spieren en de bewegingen van het middenrif.
C
Beide antwoorden zijn juist.

Slide 27 - Quizvraag

25. Waar worden lymfocyten gevormd?
A
In de lymfeknopen
B
In de lymfeknopen en in de milt
C
In de lymfeknopen, in de milt en in de lever

Slide 28 - Quizvraag

26. Welke bewering over lymfeknopen is juist?
A
De lymfeknopen maken rode bloedcellen aan.
B
In de lymfeknopen worden afvalstoffen uitgescheiden.
C
In de lymfeknopen worden ziektekiemen gefagocyteerd.

Slide 29 - Quizvraag

27. Wat is er aan de hand bij spataders?
A
De aderwand is sterk verkleind en de kleppen sluiten niet meer goed.
B
De aderwand is sterk verwijd en de kleppen sluiten niet meer goed.
C
De aderwand is normaal, maar de kleppen sluiten niet meer goed.

Slide 30 - Quizvraag

28. Waar in het lichaam is het antidiuretisch hormoon (ADH) werkzaam?
A
In de nieren
B
In de lever
C
In de geslachtsorganen

Slide 31 - Quizvraag

29. Wat voor roodheid veroorzaakt histamine?
A
Egale roodheid
B
Vlekkerige roodheid
C
Helemaal geen roodheid

Slide 32 - Quizvraag

30. In welk opzicht is de alvleesklier een exocriene klier?
A
Vanwege de productie van insuline
B
Vanwege de productie van enzymen
C
Vanwege de productie van glycagon

Slide 33 - Quizvraag

31. Welke kwab van de hypofyse produceert hormonen?
A
Alleen de voorkwab
B
Alleen de achterkwab
C
Zowel de voorkwab als de achterkwab

Slide 34 - Quizvraag

32. Wat is het regelcentrum van het zenuwstelsel?
A
De hypothalamus
B
Het ruggenmerg
C
De kleine hersenen

Slide 35 - Quizvraag

Zelfstandig werken/ huiswerk

Oefen theorie examen fysiologie 2

Slide 36 - Tekstslide

Ik voel me goed voorbereid op het theorie examen fysiologie
010

Slide 37 - Poll

Slide 38 - Tekstslide