Als je praat of schrijft, gebruik je veel woorden die naar andere woorden verwijzen. Bijvoorbeeld:
Toen zag ik haar daar langsscheuren op haar scooter.
Wanneer was toen? Waar was daar? Wie zat er op de scooter?
Je weet het antwoord op deze vragen pas als je de rest van de tekst leest.
In deze zin zijn: toen, haar en daar verwijswoorden.
Er zijn verschillende soorten verwijswoorden: Voornaamwoord als verwijswoord, bijwoord als verwijswoord, verwijzing met zelfstandig naamwoord.