§17, 18 en 19 Functie-, verbindings-, verwijswoorden

Leesvaardigheid


  • alinea's 
  • functiewoorden
  • verbindingswoorden
  •  verwijswoorden.

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid


  • alinea's 
  • functiewoorden
  • verbindingswoorden
  •  verwijswoorden.

Slide 1 - Tekstslide

Alinea's
Zinnen die bij elkaar horen, staan samen in een alinea. De verschillende alinea's in een tekst volgen elkaar op een logische manier op en iedere alinea heeft een eigen functie in de tekst. 
Elke alinea bevat een kernzin die de belangrijkste boodschap van de alinea bevat. Bijna elke tekst bestaat uit een inleiding, kern en slot. 

Slide 2 - Tekstslide

In welk deel van de tekst (inleiding, kern, slot) verwacht je onderstaande zin?
En daarom raad ik iedereen aan meer televisie te kijken.

Slide 3 - Open vraag

In welk deel van de tekst (inleiding, kern, slot) verwacht je onderstaande zin?
Televisiekijken biedt bovendien de broodnodige ontspanning.

Slide 4 - Open vraag

In welk deel van de tekst (inleiding, kern, slot) verwacht je onderstaande zin?
Het moge duidelijk zijn: televisiekijken is de beste invulling van je vrije tijd.

Slide 5 - Open vraag

In welk deel van de tekst (inleiding, kern, slot) verwacht je onderstaande zin?
Zullen onze kleinkinderen nog weten wat televisie is?

Slide 6 - Open vraag

In welk deel van de tekst (inleiding, kern, slot) verwacht je onderstaande zin?
Voor velen zal het een bekend gevoel zijn: zo veel kanalen en toch zo weinig leuks op tv.

Slide 7 - Open vraag

In welk deel van de tekst (inleiding, kern, slot) verwacht je onderstaande zin?
Toch is het te kort door de bocht om te zeggen dat er geen goede televisie meer wordt gemaakt.

Slide 8 - Open vraag

Functiewoorden
- Kondigt de functie van een tekstdeel of alinea aan. 
- De schrijver vertelt je wat je in het tekstdeel kunt verwachten. 
- Staat meestal in de eerste zin van een alinea. 
Voorbeelden van functiewoorden:
aanleiding     definitie      voorbeeld       gevolg     afweging           nuancering     anekdote   oplossing     argument    verklaring
constatering      samenvatting

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het functiewoord in de zin:
Een belangrijk gevolg van deze maatregel is minder criminaliteit.
A
belangrijk
B
deze
C
gevolg
D
is

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het functiewoord in de zin:
Ter nuancering: niet iedereen zal meedoen met het project.
A
project
B
meedoen
C
iedereen
D
nuancering

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het functiewoord in de zin:
De oplossing ligt voor de hand. We moeten meer boeken lezen!
A
moeten
B
oplossing
C
hand
D
boeken

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het functiewoord in de zin:
De verkiezingen waren een fiasco. De oorzaak is onze slappe leider.
A
verkiezingen
B
fiasco
C
oorzaak
D
slappe

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het functiewoord in de zin:

Vis eten is gezond. Haring, een vis die bomvol zit met goede vetten, is hier een voorbeeld van.
A
gezond
B
bomvol
C
vetten
D
voorbeeld

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het functiewoord in de zin:

Minder eten of meer bewegen: het blijft een afweging voor veel mensen die te zwaar zijn.
A
afweging
B
minder
C
zwaar
D
bewegen

Slide 15 - Quizvraag

Even terug naar de functiewoorden: Verklaring, oorzaak, gevolg en oplossing zijn nog lang niet alle functiewoorden, ken jij er nog meer?

Slide 16 - Open vraag

Dan nu over naar de 
Verbindingswoorden!
(ook wel signaalwoorden genoemd)

Slide 17 - Tekstslide

Verbindingwoorden
Verbindingswoorden geven het verband aan tussen zinnen binnen een alinea en kleinere tekstdelen. 

Verbindingswoorden laten zien hoe de zinnen in één alinea met elkaar samenhangen. Een verbindingswoord duidt ook altijd een verband aan. Het woordje 'omdat' is bijvoorbeeld een verbindingswoord. Het verband wat 'omdat' aangeeft is: een reden, oorzaak gevolg. Zie volgende slide voor verbindingswoorden en hun verbanden.

Slide 18 - Tekstslide

En dit zijn ze nog niet allemaal...

Slide 19 - Tekstslide

§18 verbindingswoorden, blz. 74
Pak het schema met verbindings-woorden erbij
Noem van de komende zinnen het verbindings-woord en benoem het verband

Slide 20 - Tekstslide

Als ik lees, voel ik me ontspannen.
verbindingswoord en verband?

Slide 21 - Open vraag

Voordat ik aan mijn huiswerk begin, lees ik vaak even.
verbindingswoord en verband?

Slide 22 - Open vraag

Zo lees ik tegenwoordig 'Het gouden ei' van Tim Krabbé. Superspannend!
verbindingswoord en verband?

Slide 23 - Open vraag

Ik heb dus de perfecte pauze ontdekt.
verbindingswoord en verband?

Slide 24 - Open vraag

Daardoor pak ik na school direct mijn boek. verbindingswoord en verband?

Slide 25 - Open vraag

Het woord 'terwijl' kan twee verschillende soorten verbindingen aanduiden. Geef bij de volgende zinnen het type verbinding van de 'terwijl' aan. Leg je antwoord uit!

Slide 26 - Tekstslide

Terwijl er een manier is gevonden om muggen te lokken en te doden, worden er wereldwijd nog mensen door muggen gestoken. (Type verbinding?)

Slide 27 - Open vraag

Erwin maakt pas 's avonds laat zijn huiswerk, terwijl zijn moeder liever heeft dat hij dit 's middags doet. (Type verbinding?)

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Video

Verwijswoorden
Als je praat of schrijft, gebruik je veel woorden die naar andere woorden verwijzen. Bijvoorbeeld:
     Toen zag ik haar daar langsscheuren op haar scooter.
      Wanneer was toen? Waar was daar? Wie zat er op de scooter?
      Je weet het antwoord op deze vragen pas als je de rest van de tekst leest. 
                  In deze zin zijn: toen, haar en daar verwijswoorden. 
Er zijn verschillende soorten verwijswoorden: Voornaamwoord als verwijswoord, bijwoord als verwijswoord, verwijzing met zelfstandig naamwoord.

Slide 30 - Tekstslide

Voornaamwoord als verwijswoord
De meeste verwijswoorden zijn voornaamwoorden. Er zijn verschillende soorten voornaamwoorden: persoonlijke, aan-wijzende en bezittelijke voornaamwoorden. Voornaamwoorden komen in de plaats van een zelfstandig naamwoord. Ze hebben zelf niet echt betekenis; ze verwijzen naar woorden die wél betekenis hebben. Bv: Deze, die, dit, dat, zo'n, datgene, diegene, zijn, jouw, mijn, hij, zij, elkaar en het.

Slide 31 - Tekstslide

Bijwoord als verwijswoord
Bijwoord als verwijswoord  Woorden als hier, daar, toen, erover, hoe, zo, waar, wanneer. 

Voorbeeld: Amsterdam wordt steeds drukker. Daar willen alle toeristen naartoe. 
Daar = verwijswoord
Soort verwijswoord? = Bijwoord

Slide 32 - Tekstslide

Verwijzing met zelfstandig naamwoorden
Verwijzingen met zelfstandig naamwoorden Een zelfstandig naamwoord is niet echt een verwijswoord, maar kan wel verwijzen naar een persoon of ander ding in de zin.
Voorbeeld:
Jannie Janssen is een populaire docent. De lerares maakt van elke les een feest.
De lerares = verwijswoord 

Slide 33 - Tekstslide

In Groningen woont mijn lievelingsneef, die gitaar speelt.
(verwijswoorden?)

Slide 34 - Open vraag

Zij heeft twee zussen en een broertje dat goed kan jongleren.
(verwijswoord?)

Slide 35 - Open vraag

Nils liep naar zijn fiets en reed weg.
(verwijswoord?)

Slide 36 - Open vraag

Joost en Janneke gaven elkaar knipoogjes.
(verwijswoord?)

Slide 37 - Open vraag