Tijd

Fictie 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fictie 

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
Verhaal 'Het rotje' gelezen. 


Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog van het verhaal?

Slide 3 - Woordweb

Lesdoelen 
Aan het einde van de les weet je op welke manieren een schrijver tijdsprongen aanbrengt in een verhaal. 

Je kent de volgende begrippen: chronologische volgorde, Flashback, Flash forward, Verteltijd, Vertelde tijd.

Aan het einde van de les kun je:
-Een tijdssprong zien in een verhaal en benoemen wat voor tijdssprong dit is.
-Je kunt uitleggen wat de verteltijd en vertelde tijd is van een verhaal.
-Je kunt uitleggen of een verhaal chronologisch is verteld of niet. 

Slide 4 - Tekstslide

Begrippen fictie 
Om te praten over fictie gebruiken we verschillende begrippen. 
Dit helpt je in het aangeven wat je van het boek/verhaal vindt. 

fictie = een verhaal dat verzonnen is. 
non-fictie = verhaal dat echt waar is. - feiten 

Slide 5 - Tekstslide

Fictie begrippen: TIJD

- chronologische volgorde 
- flashback & flash forward
- verteltijd & vertelde tijd 


Slide 6 - Tekstslide

chronologische volgorde
Verhalen kunnen in chronologische volgorde verteld worden. 

Dat betekent dat het verhaal begint bij het begin en eindigt bij het einde. Alles wordt in de goede volgorde vertelt. 


Slide 7 - Tekstslide

Tijdssprong
Een schrijver vertelt verhalen niet altijd in de goede volgorde. 
Dit doen ze om het verhaal spannend te houden. Hij maakt gebruik van een tijdssprong.


Slide 8 - Tekstslide

Flashback en Flash forward
Flashback: 
Er wordt teruggekeken naar iets wat eerder is gebeurd  bijvoorbeeld: herinnering, gebeurtenis  

Flash forward: 
Er wordt kort vooruitgekeken op de toekomst. 

Slide 9 - Tekstslide

Verteltijd & Vertelde tijd
Verteltijd: Tijd die je nodig hebt om het verhaal te lezen. 

Vertelde tijd: Tijd die in het verhaal verstrijkt. Dit kan één dag zijn, maar ook 100 jaar. 


Slide 10 - Tekstslide

De tijd die verstrijkt in het verhaal zelf noem je ...
A
de verteltijd
B
de vertelde tijd

Slide 11 - Quizvraag

Een verhaal wordt op volgorde verteld van begin tot eind.
Dit is een chronologisch verhaal.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Bij een flash forward even teruggekeken in het verleden.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Ik las dat boek in 2 uur uit.

Mijn verteltijd is dus 2 uur.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Als een schrijven vooruit of terug gaat in de tijd heb je het over een tijdssprong.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Samen oefenen
We lezen samen een stuk in de tekst 'het rotje' nog een keer. 

Waar zie je een tijdssprong? 
Wat voor tijdssprong is dit? 

Slide 16 - Tekstslide

Zelfstandig aan de slag
Lees nu zelf verder. 

Onderstreep/markeer de plekken waar je een tijdsprong ziet. 
Schrijf erbij om wat voor tijdsprong het gaat. 



Zelfstandig aan de slag 
  1. Je leest de tekst uit. 
  2. Markeer/onderstreep de plekken waar je een tijdssprong ziet. 
  3. Zet bij elke tijdssprong over wat voor soort tijdssprong het gaat. 

Heb je vragen? Kom van even bij mij.  

Klaar?

Maak vast een samenvatting van de begrippen. 
Schrijf het begrip op en schrijf daarachter je betekenis. 

Slide 17 - Tekstslide

Wat weet je nu?
Je weet welke manieren een schrijver tijdsprongen aanbrengt in een verhaal. 


Je weet wat deze begrippen betekenen: 
chronologische volgorde 
Flashback 
Flash forward 
Verteltijd 
Vertelde tijd

Slide 18 - Tekstslide

Je kunt nu:
  • Een tijdssprong zien in een verhaal en benoemen wat voor tijdssprong dit is. 
  • Je kunt uitleggen wat de verteltijd en vertelde tijd is van een verhaal. 
  • Je kunt uitleggen of een verhaal chronologisch is verteld of niet. 

Slide 19 - Tekstslide

Volgende les. 
Het verhaal heeft een open einde. 
Volgende les schrijf je het verder af. 


Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide