Cursus 3 Fictie §2 Tijd

Fictie: tijd
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Fictie: tijd

Slide 1 - Tekstslide

Papieren lesboek
Voor deze les heb je opnieuw je papieren lesboek nodig!
Pak je lesboek, schrift en pen. 
Log daarna in op deze LessonUp.

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je leert hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren in een verhaal.
- Je leert tijdsprongen herkennen in een verhaal.
- Je kan versnelling, vertraging, flashbacks en flash forwards herkennen in een verhaal en dit zelf toepassen. 

Slide 3 - Tekstslide

Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren in een verhaal.
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Poll

vertelde tijd - verteltijd 
Vertelde tijd: De tijdsperiode van een verhaal, bijvoorbeeld het verhaal duurt twee uur - twee jaar - 50 jaar. 


Verteltijd: Elk verhaal heeft een bepaalde lengte: woorden, zinnen, bladzijden die je leest (150 woorden, 2 minuten leestijd). De tijd die je nodig hebt om het verhaal compleet te lezen.

Slide 5 - Tekstslide

chronologisch - niet-chronologisch
Een verhaal noem je chronologisch als de gebeurtenissen in een verhaal worden verteld in de volgorde waarin ze ook hebben plaatsgevonden. 
Voorbeeld: Dagboek van Anne Frank
Een verhaal is niet-chronologisch als de schrijver midden in een verhaal begint. de lezer komt er pas langzaam achter wat er is gebeurd. 
Voorbeeld: boeken van Mel Wallis de Vries
Herkennen? Let op tijdsaanduidingen in de tekst (jaartallen, seizoenen, maanden, dagen, momenten (ochtend, middag, avond, nacht), tijdstippen e.d. 

Slide 6 - Tekstslide

niet-chronologisch = tijdsprongen maken
Veel verhalen zijn niet-chronologisch geschreven. Er vinden dan tijdsprongen plaats. 
- Vertelheden: het NU in het verhaal. Vanuit het vertelheden kan een tijdsprong worden gemaakt. Dit kan een sprong vooruit zijn (naar de toekomst) of een sprong achteruit zijn (naar het verleden). 
- Tijdsprong vooruit: Een deel van het verhaal wordt niet verteld. Voorbeeld: H1 eindigt in januari 2024 en H2 begint in mei 2025. (heet: flashforward)
- Tijdsprong achteruit: Dit noemen we een flashback. Er wordt iets beschreven wat eerder is gebeurd. (helpt om het vertelheden te begrijpen)

Slide 7 - Tekstslide

Versnelling - vertraging
Een verhaal kan versneld worden door een sprong te maken in de tijd. Opeens gaat het verhaal na twee jaar verder (op de volgende bladzijde).

Een verhaal kan vertraagd worden door een bepaalde scene lang te laten voortduren gedurende het boek. Meestal worden de personages en de ruimte uitgebreid beschreven. 

Slide 8 - Tekstslide

flash forward - flash back
flashforward: ook wel vooruitwijzing genoemd. De lezer krijgt een tip over wat er verderop in het verhaal gebeurt.

flashback: wanneer een personages terugkijkt in de tijd (terugblik). Dit kan uitgebreid zijn, maar ook in een paar regels gebeuren. 

LET OP: in beide gevallen wordt de chronologie van het verhaal onderbroken. 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

In deze scene is gebruik gemaakt van
A
flash forward
B
versnelling
C
vertraging
D
flashback

Slide 11 - Quizvraag

‘Gisteren was Robin gegaan, vandaag zou zij vertrekken’.

Is hier sprake van:
A
flasback
B
versnelling
C
vertraging
D
flashforward

Slide 12 - Quizvraag

Ze zou ’s avonds weglopen. Ze hoefde alleen nog maar de rest van de dag door te komen.

Is hier sprake van:
A
flashback
B
versnelling
C
vertraging
D
flashforward

Slide 13 - Quizvraag

Het viel niet op dat Anna niet kwam ontbijten. In de avond zou ze weglopen. Om 12 uur klom ze uit haar bed, douchte lang en sloop naar beneden.

Hier is sprake van:
A
flashback
B
versnelling
C
vertraging
D
flashforwad

Slide 14 - Quizvraag

Oefening
Je gaat luisteren naar een voorleesfragment. Bedenk in welke tijd het verhaal zich afspeelt. 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

In welke tijd speelt dit verhaal zich af?
Leg je antwoord uit.

Slide 17 - Open vraag

Oefening
Je gaat luisteren naar een voorleesfragment. Bepaal de volgorde. Is dit verhaal chronologisch of niet chronologisch?

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Was het voorleesfragment chronologisch of niet chronologisch?

Slide 20 - Open vraag

Wat was de volgorde van het verhaal?
A
Chronologisch
B
Niet chronologisch, want er zat een flashback in.
C
Niet chronologisch, want je weet al hoe het afloopt.
D
Je weet niet in welke volgorde het verhaal wordt verteld.

Slide 21 - Quizvraag

Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren in een verhaal.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Maken in papieren lesboek
Cursus 3, paragraaf 2
Opdracht 1, 2, 3

Slide 23 - Tekstslide