bs 4

Bs 4: neurale regulatie
Bij een zenuwcel in rust heeft het cytoplasma een negatieve elektrische lading ten opzichte van de buitenkant van de cel.
Het verschil is +- 70 milivolt.
Dit noemen we het rustpotentiaal.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bs 4: neurale regulatie
Bij een zenuwcel in rust heeft het cytoplasma een negatieve elektrische lading ten opzichte van de buitenkant van de cel.
Het verschil is +- 70 milivolt.
Dit noemen we het rustpotentiaal.

Slide 1 - Tekstslide

Ionen
In het cytoplasma meer K+ ionen.
Buiten cel meer Na+ ionen.
Binnen de cel meer negatief geladen ionen waardoor negatieve lading binnenkant.
actief transport

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

aantal begrippen
Drempelwaarde: Wanneer de elektrische lading afneemt (tot ong -50 mV) ontstaat een impuls. Alles of niets principe.
Actiefase: celmembraam heeft een positieve lading
Herstelfase: geen impulsen, binnenkant celmembraan wordt weer negatief.
impulsfrequentie: aantal impulsen per tijdseenheid.

Slide 4 - Tekstslide

Myelineschede
sprongsgewijze impulsgeleiding
50X sneller dan zonder myelineschede

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Slide 7 - Link

verstoring impulsoverdracht
Impulsen worden doorgegeven door neurotransmitters.
Door bepaalde stoffen kan de aanmaak/afgifte van deze neurotransmitters worden geremd of gestimuleerd.
Bepaalde stoffen kunnen neurotransmitters nadoen en de plek innemen op de receptoren, hierdoor kan de impulsoverdracht worden geremd of gestimuleerd. 
Het effect hangt af van het type neurotransmitter en de plaats waar deze zich bevind.

Slide 8 - Tekstslide

verstoorders impulsoverdracht
Neurotoxinen (zie context)
Geneesmiddelen (morfine tegen pijnprikkels)
 genotmiddelen (alcohol remt, nicotine stimuleert)
drugs
gewenning en verslaving

Slide 9 - Tekstslide

maken
16 - 19

Slide 10 - Tekstslide

Reflex
Een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel.
Door de tik op de kniepees rekt de bovenste dijspier een klein beetje uit, hierdoor ontstaat een impuls.

Slide 11 - Tekstslide

reflexboog
Impuls gaat via gevoelszenuwcel naar het ruggenmerg. Daar wordt het meteen naar de bewegingszenuw geleid die naar de bovenste dijspier gaat.
Onderste dijspier geremd zodat deze ontspant.

Slide 12 - Tekstslide

reflexen
reflexboog: de weg die  het impuls aflegt bij een relfex.
Reflexen van ledematen en de romp gaan via het ruggenmerg.
Reflexen van hoofd en halsgebied via de hersenstam.
Grote hersenen doen niet mee in de reflexboog, hoewel daar ook een signaal naar wordt gestuurd zodat je weet wat er gebeurt.

Slide 13 - Tekstslide

maak 21
(en 16-19)

Slide 14 - Tekstslide

Zenuwstelsel
De indeling centraal en perifeer is gebasseerd op de bouw van het zenuwstelsel.
Als we kijken naar de functie kunnen we nog een andere indeling maken: animale en autonome zenuwstelsel.

Slide 15 - Tekstslide

Animale zenuwstelsel
Regelt voornamelijk bewuste acties. Het reageert hierbij op prikkels uit de omgeving. 
Hierbij zijn zintuigen en skeletspieren (spieren die aan je botten vast zitten) betrokken.

Slide 16 - Tekstslide

Autonome (vegetatieve) zenuwstelsel

Regelt de werking van inwendige organen, zoals hartslag, vertering, nieren,ademhaling en hormoonklieren.
Staat niet onder invloed van onze wil en werkt nauw samen met het hormoonstelsel.

Slide 17 - Tekstslide

autonoom zenuwstelsel
Kun je verdelen in het orthosympatische deel en het parasympatische deel. Deze hebben een tegengestelde werking.
Beide delen zijn altijd actief, maar omstandigheden bepalen welke actiever is.

Slide 18 - Tekstslide

autonoom
orthosympatisch: Beïnvloeden organan zodat je actief kunt zijn
parasympatisch: Beïnvloed organen voor rust en herstel

Slide 19 - Tekstslide

doelwitorgaan
16-19, 21, 22

Slide 20 - Tekstslide

maak
16-19, 21, 22

Slide 21 - Tekstslide