hoofdstuk 3 werkgelegenheid

Lesbrief Arbeid
hoofdstuk 3: werkgelegenheid
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Lesbrief Arbeid
hoofdstuk 3: werkgelegenheid

Slide 1 - Tekstslide

leerdoelen 
- arbeidsproductiviteit
- diepte-investering
- breedte-investering
- kapitaalintensief
arbeidsintensief




Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Vraag naar arbeid: alle bezette en onbezette arbeidsplaatsen bij bedrijven en overheid
Werkende zelfstandigen en werknemers zijn samen de werkgelegenheid.

Vacatures zijn banen waar werkgevers geen werknemers voor gevonden hebben.
Vraag naar arbeid: alle bezette arbeidsplaatsen en onbezette arbeidsplaatsen (vacatures) bij werkgevers (bedrijven en overheid)

De vraag naar arbeid noemen we ook wel de werkgelegenheid

Vacatures zijn onbezette arbeidsplaatsen. Werkgevers zoeken daar (nog) mensen voor!

Slide 4 - Tekstslide

Aanbod van arbeid: alle werkenden en werklozen tussen 15 jr en pensioenleeftijd die WILLEN EN KUNNEN werken

Bij elkaar opgeteld in een land= de beroepsbevolking

Let op!: Werklozen (die werk zoeken) bieden zich dus ook aan op de arbeidsmarkt en zorgen dus ook voor AANBOD VAN ARBEID!!

Slide 5 - Tekstslide

Aanbod van arbeid=
Vraag naar arbeid
kleiner dan
Krappe arbeidsmarkt --> Moeilijk voor bedrijven om (geschikt) personeel te vinden --> lonen hoger!!

Slide 6 - Tekstslide

Aanbod van arbeid=
groter dan
Ruime arbeidsmarkt. Dus werkloosheid (Bedrijven vinden heel makkelijk werknemers (lonen niet te hoog!) en niet alle arbeiders zullen een baan vinden)
Vraag naar arbeid

Slide 7 - Tekstslide

Ruim en Krap
Wanneer het aanbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid spreken we van een ruime arbeidsmarkt.
Wanneer de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod van arbeid spreken we van een krappe arbeidsmarkt

Slide 8 - Tekstslide

Er is veel werkloosheid bij een
A
krappe arbeidsmarkt
B
ruime arbeidsmarkt

Slide 9 - Quizvraag

Arbeidsproductiviteit
Wat een persoon kan produceren in een bepaalde tijd

Formule voor arbeidsproductiviteit


Productie : gewerkte tijd = arbeidsproductiviteit
Productie : aantal werknemers = arbeidsproductiviteit

    

Slide 10 - Tekstslide

 Hoe kan je de arbeidsproductiviteit laten stijgen (=meer produceren per arbeider per periode)???:

  • Beter opgeleide arbeiders (factor Arbeid)
  • Betere/ modernere/ snellere machines (factor   Kapitaal)
  • Betere arbeidsverdeling (iedere arbeider gaat een (deel-)taak doen waar die in is gespecialiseerd)
  • Hoger loon (of een bonus) bij een bepaalde prestatie/ productie


Slide 11 - Tekstslide

 Waarom wil je de arbeidsproductiviteit laten stijgen??


Je produceert dan met hetzelfde aantal arbeiders meer producten = meer producten terwijl je hetzelfde kwijt bent aan loon voor arbeiders!! = per product minder loonkosten!! = een lagere kostprijs. Je zou dus de verkoopprijs van het product ook wat kunnen verlagen en zo meer kunnen verkopen!! (denk ook aan onze internationale handel!!--> export)

Slide 12 - Tekstslide

Hoe zou de arbeidsproductiviteit verhoogd kunnen worden?

Slide 13 - Open vraag

De arbeidsproductiviteitindex = stijging productie / stijging werkgelegenheid x 100

Slide 14 - Tekstslide

vraag : arbeidsproductiviteit
werkgelegenheid in personen stijgt met 5%
productie stijgt met 8%
loonkosten stijgt met 4%
inflatie: 3%

vraag: wat is de arbeidsproductiviteitsindex? Rond af op hele getallen.


 


Slide 15 - Tekstslide

goed antwoord
De arbeidsproductiviteitindex = stijging productie/stijging werkgelegenheid = 108/105 * 100% = 102,9

Slide 16 - Tekstslide

type investeringen
breedte investering
Een investering waarbij de verhouding kapitaal en arbeid hetzelfde blijft. 

diepte investering
Een investering waarbij na de investering er minder arbeid nodig is voor dezelfde productie. 

Slide 17 - Tekstslide

Technologische ontwikkelingen
Technologische ontwikkelingen hebben invloed op de productiecapaciteit. 

Productietechnieken en machines worden steeds beter, het productieproces wordt steeds kapitaalintensiever.

Slide 18 - Tekstslide

Wanneer de arbeidsproductiviteit procentueel sneller stijgt dan de productie dan ..... de werkgelegenheid
A
daalt
B
stijgt

Slide 19 - Quizvraag

Wanneer de Apt procentueel sneller stijgt dan de loonkosten dan ...... de loonkosten per product.
A
dalen
B
stijgen

Slide 20 - Quizvraag

Investeren
Breedte investering:  de arbeid-kapitaal verhouding blijft gelijk
diepte-investering: de arbeid-kapitaalverhouding zal veranderen. Er zal in verhouding meer met kapitaal (machines) worden geproduceerd.
    - Ongunstig effect op werkgelegenheid: Arbeid wordt       
       vervangen door kapitaal.
    - Gunstig effect op werkgelegenheid: de concurrentiepositie van bedrijven
       zal verbeteren. Doordat productie efficienter kan dalen de (loon)kosten
       per product.

Slide 21 - Tekstslide

Arbeidsintensief/Kapitaalintensief

Slide 22 - Tekstslide

Hoogconjunctuur/Laagconjunctuur
Hoogconjunctuur: het gaat economisch goed, de economische groei ligt boven de trend. Weinig werkloosheid, veel werkgelegenheid.
Laagconjunctuur: het gaat economisch slecht, de economische groei ligt onder de trend. 

Slide 23 - Tekstslide

einde deel 1
maken 3.1 t/m 3.6

Slide 24 - Tekstslide

De conjunctuurcyclus van Keynes
  • Keynes vs. klassieken.
  • Hoog, laag conjunctuur en het BBP.


Slide 25 - Tekstslide

Creatie en (creatieve) destructie van banen in sectoren.
  • Creatie en destructie als gevolg van technologische ontwikkeling.
  • Grote verschillen per sector, verdeeld naar primair t/m quartaire sector.
  • niet alleen technologie, ook andere zaken bepalend:
    conjunctuur
    > beleid,
    > internationale concurrentie ... upgrade


Slide 26 - Tekstslide

De flexibele schil van bedrijven en redenen daarachter.
  • De flexibele schil (een gruwel?) kent als oorzaken:
    > De conjunctuur.
    > Ontslagrecht in Nederland. 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link

Participatiegraad
                                                   beroepsbevolking
 participatiegraad:   _______________________________ x 100%
                                          beroepsgeschikte bevolking

Het deelnemingspercentage geeft aan hoeveel procent van de beroepsgeschikte bevolking behoort tot de beroepsbevolking.
Beroepsgeschikte bevolking is iedereen tussen de 15 en 67 jaar.

Slide 29 - Tekstslide

Bruto en netto-participatiegraad

Bruto = werkenden + werklozen als percentage beroepsbevolking

Netto= werkenden  als percentage beroepsbevolking

Slide 30 - Tekstslide

i/a ratio
Inactieven: (uitgedrukt als volledige uitkering)
Mensen met een uitkering.
Actieven: (uitgedrukt als volledige baan)
Mensen met een betaalde baan.
i/a ratio: verhouding tussen de inactieven en actieven.
Formule:
(𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑖𝑛𝑎𝑐𝑡𝑖𝑒𝑣𝑒𝑛)/(𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑎𝑐𝑡𝑖𝑒𝑣𝑒𝑛) x 100

Slide 31 - Tekstslide

p/a ratio
deeltijdfactor = aantal gewerkte uren / aantal uren voltijdbaan x 100
 p/a ratio = werkgelegenheid in personen /  werkgelegenheid in arbeidsjaren
arbeidsjaar = voltijdbaan, dus het aantal banen wanneer er alleen volledig zou worden gewerkt. 
p/a ratio is bijv 1,4 dan doen 140 personen samen 100 volledige banen. 
Hoe hoger de p/a ratio, hoe meer deeltijdwerkers.

Slide 32 - Tekstslide

Huiswerk: 
maken opdracht 3.7 t/m 3.12 vanaf blz 31

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Link

Slide 35 - Video

Oefenopgaven

Slide 36 - Tekstslide

De jaarlijkse productie van Iphones bedraagt 56 miljoen iPhones. Er zijn 2.000 werknemers in dienst. Wat is de arbeidsproductiviteit per jaar?

Slide 37 - Open vraag

De werkgelegenheid bestaat uit:
A
Werkende zelfstandigen, werkenden en vacatures
B
Werkende zelfstandigen en werkenden.
C
Werkenden en vacatures.
D
Werkenden.

Slide 38 - Quizvraag

Wanneer is de arbeidsmarkt krap?
Stijgt of daalt het loon dan?
A
Vraag is groter dan aanbod; loon daalt.
B
Vraag is kleiner dan aanbod; loon daalt.
C
Vraag is groter dan aanbod; loon stijgt.
D
Vraag is kleiner dan aanbod; loon stijgt.

Slide 39 - Quizvraag

Een arbeidsmarkt waarin de vraag naar personeel groter is dan het aanbod ervan.
A
een krappe arbeidsmarkt
B
een ruime arbeidsmarkt

Slide 40 - Quizvraag

Op een krappe arbeidsmarkt is er meer/minder werkloosheid dan op een ruime arbeidsmarkt.
A
Meer
B
Minder

Slide 41 - Quizvraag

Wat is het totale aanbod van arbeid?

A
arbeiders
B
werklozen
C
beroepsbevolking
D
alle werkenden

Slide 42 - Quizvraag

Hoe worden mensen met een tijdelijk arbeidscontract ook wel genoemd?
A
flexwerkers
B
jaarwerkers
C
klokwerkers
D
nul urencontract

Slide 43 - Quizvraag

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Tekstslide

Slide 52 - Tekstslide

Slide 53 - Tekstslide