5.4 de nieren

Wat ben je al een tijd
aan het uitstellen?
1 / 30
volgende
Slide 1: Open vraag
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat ben je al een tijd
aan het uitstellen?

Slide 1 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

In hoeverre ben je bij met de stof?
A
ik heb t/m de lever gelezen
B
ik heb t/m de lever gelezen en opdrachten gemaakt
C
ik ben niet bij

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5.4 de nieren

Slide 3 - Tekstslide

Nierstenen zijn ophopingen van bepaalde stoffen in de nieren. Er kan dan een neerslag ontstaan in de vorm van kristallen. Deze kristallen worden meestal gewoon uitgeplast en vormen geen probleem. Wanneer deze kristallen in de nieren achterblijven, kunnen deze zich ontwikkelen tot stenen. Nierstenen kunnen voorkomen in de nier, de urineleider en/of blaas. De samenstelling van de nierstenen kan per persoon verschillen. Meestal bestaan ze uit calcium en oxaalzuur.
Je nieren zijn onderdeel van het uitscheidingsstelsel. Wat wordt gevormd met behulp van de nieren?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Je nieren helpen bij het in stand houden van homeostase. Ze zorgen dat er iets constant blijft in het lichaam. Wat houden ze in stand?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

In urine zit de stof ureum.
Het ontstaat bij de afbraak van een macromolecuul. Welke?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

LEERDOELEN
5.4 de nieren
* je kunt de bouw, werking en functies van de nieren en de urinewegen beschrijven.
* je kunt uitleggen hoe het interne milieu min of meer constant wordt gehouden door de nieren. 



Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

let's do this!
maak opdracht 28, 30, 31
je hebt 15 minuten 
klaar? maak de overige (of vorige) opdrachten 
of maak een begrippenlijst

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

noteer het nummer van de vraag
OF het begrip wat je nog niet snapt

Slide 9 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

opslag urine 
afgifte warmte 
Uitscheiding ureum 
productie glycogeen 
opslag vet 
urineblaas 
huid 
nieren 
lever
pijpbeenderen 

Slide 10 - Sleepvraag

Bij de geboorte is alle beenmerg rood en komt dit type dus door het hele skelet voor. Na ongeveer het vijfde levensjaar vervangt het gele beenmerg het rode beenmerg echter geleidelijk in de lange botten. Tegen 20- tot 25-jarige leeftijd wordt het volwassen patroon volledig bereikt. Het rode beenmerg komt dan alleen nog voor in bepaalde botten, zoals de ruggengraat, het borstbeen, de ribben, het sleutelbeen, het schouderblad, het heupbeen, de schedel en in het bovenste uiteinde van lange botten, zoals het dijbeen en de bovenarm. Omgekeerd vult het gele beenmerg bij volwassenen de schacht van alle lange botten, behalve de koppen van het dijbeen en de bovenarm. Het bevindt zich ook in de ruimten binnen de botten en strekt zich zelfs uit tot in de kanalen die de bloedvaten bevatten. Niettemin wordt het gele beenmerg omgezet in rood beenmerg wanneer het lichaam behoefte heeft aan een verhoogde productie van bloedcellen.
lage 
osmotische 
waarde
hoge osmotisch waarde

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

pijn van nierstenen komt van samentrekkingen van de urineleider als het steentje daar vast zit
Verklaar waarom vrouwen vaker een blaasontsteking hebben dan mannen.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Nieren
  • In nierschors en niermerg liggen nefronen
  • Nefronen bestaan uit nierbuisjes
  • Nierbuisjes monden uit in verzamelbuisjes en die weer in nierbekken
  • Nierbuisje start met nierkapseltje (kapsel van Bowman), heeft twee gekronkelde delen en een lus (lis van Henle)
  • Haarvaten uit nierslagader: glomerulus
  • Diameter afvoerende arteriolen klein, zorgt voor hoge bloeddruk glomerulus
  • Veroorzaakt ultrafiltratie naar nierkapsel
kapsel van Bowman
* door ultrafiltratie ontstaat voorurine
* eiwitten en bloedcellen blijven in slagader
lis van Henle
* door osmose wordt water aan voorurine onttrokken
* osmose is mogelijk omdat het merg heel zout is 
(door actief en passief transport van NaCl uit voorurine)
* door actief transport worden NaCl en voedingsstoffen uit voorurine gehaald 
* regeling van pH van bloed door H+ en HCO3-

Slide 15 - Tekstslide

Wat gebeurt er bij de glomerulus?
bloed wordt in kapsel van Bowman geperst
Wat gebeurt er in de lus van Henle?
Wat is er bijzonder aan het niermerg?
ADH
BINAS
85C

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

homeostase: ADH
hypothalamus
hypothalamus

Slide 19 - Tekstslide

ADH speelt een belangrijke rol bij de resorptie van water in de distale tubulus en de verzamelbuis in de nieren. De V2-receptoren van de nieren dienen als bindingsplaats voor ADH. Door het stimuleren van waterresorptie zorgt ADH ervoor dat er minder water in de urine terechtkomt. Hierdoor wordt de osmolariteit van urine verhoogd en de osmolariteit van het bloed verlaagd. Een verlaagde (of verhoogde) osmolariteit wordt aanvankelijk waargenomen in het achterkwab van de hypofyse. De hypothalamus bevat osmosensoren die verschillen in de osmolaliteit tot 1 procent variatie kunnen waarnemen. Als de osmolaliteit toeneemt, stijgt de vasopressineconcentratie in het bloed. ADH heeft ook een kleine vaatvernauwende werking.
* geconcentreerde urine
* meer water terug in bloed
* relatief minder zout
verhoogde permeabiliteit voor water
ADH

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ADH
BINAS
85D

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk orgaan maakt ADH?
A
hypothalamus
B
hypofyse
C
nier
D
bijnier

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Veel ADH zorgt voor...
A
donkere urine
B
lichte urine

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is waar?
A
ADH wordt afgegeven bij een hogere osm. waarde,daardoor meer terugresorptie
B
ADH wordt afgegeven bij een lagere osm. waarde, daardoor meer terugresorptie
C
ADH wordt afgegeven bij een hogere osm. waarde, daardoor minder terugresorptie
D
ADH wordt afgegeven bij een lagere osm. waarde,daardoor minder terugresorptie

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stap 1:
Stap 2:
Stap 3:
Stap 4:
Stap 5:
Stap 6:
Stap 7:
Sensoren in de hypothalamus registeren een te hoge osmotische waarde (te weinig water in bloed).

De hypothalamus wordt hierdoor gestimuleerd om ADH te maken.

Via de achterkwab komt ADH in het bloed.

ADH bereikt de nieren en nieren gaan minder water uitscheiden.

De osmotische waarde van het bloed daalt.

Sensoren in de hypothalamus registeren de lagere osmotische waarde.

De hypothalamus wordt geremd in de afgifte van ADH.

Slide 26 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je veel water gedronken hebt, krijg je dan veel of weinig ADH in je bloed? Waarom?
A
Veel ADH, want dat stimuleert de uitscheiding van water
B
Veel ADH, want dat remt de uitscheiding van water
C
Weinig ADH, want dat stimuleert de uitscheiding van water
D
Weinig ADH, want dat remt de uitscheiding van water

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen ADH

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Video

Deze slide heeft geen instructies

vraag 27

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies