Toets Plein M 1.1 en 1.2 Hoe ontstond industrie.

Toets Plein M 1.1 en 1.2 Hoe ontstond industrie.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens en maatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Toets Plein M 1.1 en 1.2 Hoe ontstond industrie.

Slide 1 - Tekstslide

1. Veel boerenfamilies waren vooral in de winter aan het weven. Noteer een reden waarom de familie dit werk in de winter deed en niet in het voorjaar of de herfst.

Slide 2 - Open vraag

welke energiebron werd NIET gebruikt vóór de industriële revolutie?
A
water
B
elektriciteit
C
wind
D
spieren

Slide 3 - Quizvraag

2. Rond 1780 werd een nieuwe energiebron ontdekt, waardoor grote ijzeren machines konden worden gebruikt om iets in beweging te zetten. Hoe heet deze machine?
A
Windmachine
B
Stoommachine
C
Watermachine
D
Ijzermachine

Slide 4 - Quizvraag

Waarom werden er fabrieken gebouwd?
A
dat vonden de mensen mooi
B
stoommachines pasten niet in een huis
C
in een fabriek kunnen mensen werken EN slapen
D
in een fabriek is het lekker warm

Slide 5 - Quizvraag

4. Iemand die met een eigen bedrijf zijn inkomen verdient =
A
Burger
B
Ondernemer
C
Vrijwilliger
D
Werkgever

Slide 6 - Quizvraag

5. Stel jij leefde in de 18de eeuw en je was arm en vader / moeder van vier kinderen tussen de 8 en 12 jaar. Jij liet deze kinderen in de fabriek werken. Geef een reden waarom je als ouder je kinderen in de fabriek liet werken.

Slide 7 - Open vraag

6. De werkgevers lieten in de 18de eeuw graag kinderen in de fabriek werken. Wat is daarvoor een reden?
A
Kinderen zijn sneller gewend in de fabriek.
B
Kinderen werken harder.
C
Kinderen krijgen minder loon.
D
Kinderen krijgen een goede opleiding.

Slide 8 - Quizvraag

7.
Verandering.
Continuiïteit
Veel mensen waren arm.
Er waren grote fabrieken.
In de fabrieken werkten veel arbeiders.
Mensen werkten om geld te verdienen.

Slide 9 - Sleepvraag

8. Als je mensen in loondienst hebt, ben je een...
A
Vrijwilligers.
B
Werkgever.
C
Werknemer.
D
Werker

Slide 10 - Quizvraag

Als je in dienst bent van een baas en betaald werk doet, ben je een ...
A
Werkgever.
B
Vrijwilliger.
C
Ondernemer.
D
Werknemer.

Slide 11 - Quizvraag

Waarom was het in de 19e eeuw niet fijn om in en fabriek te werken?

Slide 12 - Open vraag

De grote verandering van de 19e eeuw noemen we de ...
A
revolutie van de fabrieken
B
stoommachinerevolutie
C
internationale revolutie
D
industriële revolutie

Slide 13 - Quizvraag

Over 1.2: Noem twee redenen waarom veel Europese landen steeds meer kolonies en gebieden wilden hebben.

Slide 14 - Open vraag

10. Bekijk het plaatje. Hier halen arbeiders rubber uit de rubberbomen. Het rubber werd daarna naar Nederland gebracht.
Waarom haalden Nederlandse bedrijven hun rubber uit helemaal uit Nederlands-Indië?
A
De Indische arbeiders waren veel goedkoper.
B
In Nederland groeien geen rubberbomen.
C
Nederlanders wisten niet hoe ze rubber uit een boom konden halen.
D
Rubber uit Nederlands-Indië was van veel betere kwaliteit.

Slide 15 - Quizvraag

11. Welke kolonie had Nederland in Azië?
A
Japan.
B
Vietnam
C
Australië
D
Indië

Slide 16 - Quizvraag

12. De Europese landen maakten in 1878 tijdens een vergadering afspraken over de verdeling van Afrika. Zij bedachten waar de grenzen tussen landen moesten komen te liggen.

Noem een gevolg van de nieuwe grenzen voor de mensen die er woonden.

Slide 17 - Open vraag

13.
Abolitionisme.
Imperialisme.
Europeanisering.
Verspreiding van de Europese cultuur.
Beweging voor het afschaffen van mensenhandel en slavernij.
Uitbreiding van gebied met macht.

Slide 18 - Sleepvraag

14. Leerlingen op deze foto krijgen les in het Nederlands van een pater van de katholieke kerk. Dit is een voorbeeld van...
A
Imperialisme.
B
Europeanisering.
C
Nationalisme.
D
Abolitionisme

Slide 19 - Quizvraag

15.
Goed.
Fout.
Nederland schafte in 1863 de slavernij af.
België was onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden.
Nederland had geen kolonies in Amerika.
De inwoners van de kolonies verzetten zich niet.

Slide 20 - Sleepvraag

16.
Natie.
Afzetmarkt.
Nationalisme.
Industriële revolutie.
Volk, groep mensen die zich met elkaar verbonden voelt.
Gebied waar producten verkocht worden.
Grote verandering in de productiemethoden, waarbij handarbeid wordt vervangen door machines.
Liefde voor het eigen volk.

Slide 21 - Sleepvraag