Hoofdstuk 3.1

Welkom!
Pak je boek, schrift, rekenmachine en pen.

Blader naar hoofstuk 3.1, bladzijde 74.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je boek, schrift, rekenmachine en pen.

Blader naar hoofstuk 3.1, bladzijde 74.

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
1. Wat voor kosten een bedrijf kan hebben.
2. Wat het verschil is tussen vaste en variabele kosten.
3. Hoe je de verkoopprijs en consumentenprijs berekent.

Slide 2 - Tekstslide

Bedrijfskolom
Toegevoegde
      waarde
Door elke bewerking wordt het product meer waard.


Dit is voorbeeld van een bedrijfskolom.

Slide 3 - Tekstslide

Kosten
Om producten te kunnen produceren, moet een bedrijf kosten maken. Deze kosten kun je opdelen in 2 groepen. 
Om producten te kunnen produceren, moet een bedrijf kosten maken. Deze kosten kun je opdelen in 2 groepen. 
Vaste kosten: heb je altijd, ook als je niks produceert.
Bijvoorbeeld: huur van een pand, afschrijving machines, verzekeringen.
Variabele kosten: kosten die afhankelijk zijn van de productie.
Bijvoorbeeld: inkoop grondstoffen, loon personeel en energiekosten.

Slide 4 - Tekstslide

Productiefactoren
  • Kapitaal 
  • Arbeid 
  • Natuur
  • Ondernemerschap

KANO
Voor het leveren van productiefactoren wordt je beloond!

Slide 5 - Tekstslide

Welke beloning krijg je voor productiefactoren?
  • Kapitaal                                          ----> Rente
  • Arbeid                                             ----> Loon
  • Natuur                                            ----> Pacht
  • Ondernemerschap                   ----> Winst


Slide 6 - Tekstslide

Afschrijving:  
Hoeveel worden jouw kapitaalgoederen elk jaar minder waard? 

Waarom moet je dit kunnen uitrekenen? 
Je wil uiteindelijk weer nieuwe kapitaalgoederen aan kunnen schaffen.

Formule
Afschrijving per jaar = aanschafprijs : aantal gebruiksjaren.


Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld
Je wilt over 5 jaar een nieuwe chipsmachine aanschaffen. Deze zal naar verwachting €38.500 kosten. Je kunt de machine nog voor €3500 verkopen. 

Bereken de jaarlijkse afschrijfkosten.

  • Er moet nog €38.500 - €3500 = €35.000 gespaard worden in 5 jaar.
  • Per jaar is dat €35.000 : 5 = €7000

Slide 8 - Tekstslide

Toegevoegde waarde
= de extra waarde die ontstaat als een bedrijf een product 
    bewerkt

Slide 9 - Tekstslide

MVO

Maatschappelijk verantwoord ondernemen
  • bedrijven houden zoveel mogelijk rekening met de gevolgen van de productie voor mens en milieu

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Verkoopprijs VS consumentenprijs
Verkoopprijs: de prijs exclusief btw. Dus 100%

Consumentenprijs: de prijs inclusief btw. Dus 121%

Slide 12 - Tekstslide

Consumentenprijs
Verkoopprijs + btw

Voorbeeld:
Verkoopprijs = €11,40
Btw= 21%

Dus: Consumentenprijs is 11,40 x 1,21 = €13,79

Slide 13 - Tekstslide

Prijs exclusief btw
21% btw => Prijs inclusief btw : 1,21

6% btw => Prijs inclusief btw : 1,06

Slide 14 - Tekstslide

Prijs inclusief btw
21% btw => Prijs exclusief btw x 1,21 = inclusief 21% btw

6% btw => Prijs exclusief btw x 1,06 = inclusief 6% btw


Slide 15 - Tekstslide

Schema

inkoopprijs

+ Brutowinstmarge (meestal in % van de inkoopprijs)

= verkoopprijs

+BTW

= Consumentenprijs

Slide 16 - Tekstslide

Bepalen verkoopprijs en consumentenprijs
  • inkoopprijs
  • brutowinstmarge +
  • verkoopprijs
  • btw                          +
  • consumentenprijs
Vraag 12

Hiermee bereken je de kostprijs, verkoopprijs en consumentenprijs

PER STUK

Slide 17 - Tekstslide

Lesdoelen behaald?
Deel 1:
Wat voor kosten kan een bedrijf hebben?
Wat is het verschil tussen variabele- en vaste kosten?
Hoe bereken je de kostprijs?
Deel 2:
Wat is MVO?
Hoe bereken je de verkoopprijs en de consumentenprijs?

Slide 18 - Tekstslide

Extra uitdaging

Slide 19 - Tekstslide

Het productieproces van een spijkerbroek

Slide 20 - Tekstslide

Het productieproces speelt zich af over de hele wereld

Slide 21 - Tekstslide