Wie van jullie wil graag acteur of actrice worden?
Slide 2 - Tekstslide
hetadres
[adressen]
de straat, het nummer en de plaats van een plek→
ik wilde je een brief sturen maar ik wist je adres niet
Slide 3 - Tekstslide
het ar·gu·ment
een reden waarmee je een conclusie voorbereidt→
je moet goede argumenten hebben om mij te overtuigen
Slide 4 - Tekstslide
be·dan·ken
[bedankte, heeft bedankt]
danken voor iets[iemand bedankt iemand(voor iets)]→
Mohammed bedankte me voor de heerlijke maaltijd
Slide 5 - Tekstslide
over·tui·gen
[overtuigde, heeft overtuigd]
duidelijk maken dat iets waar is→
Hoe kan ik mijn docent hiervan overtuigen?
Slide 6 - Tekstslide
de ac·teur
[acteurs]
de ac·tri·ce[actrices]
iemand die acteert→
Wie van jullie wil graag acteur of actrice worden?
Slide 7 - Tekstslide
het ar·gu·ment
een reden waarmee je een conclusie voorbereidt→
je moet goede argumenten hebben om mij te overtuigen
Slide 8 - Tekstslide
hetadres
[adressen]
de straat, het nummer en de plaats van een plek→
ik wilde je een brief sturen maar ik wist je adres niet
Slide 9 - Tekstslide
be·dan·ken
[bedankte, heeft bedankt]
danken voor iets[iemand bedankt iemand(voor iets)]→
Mohammed bedankte me voor de heerlijke maaltijd
Slide 10 - Tekstslide
be·lang·rijk
iets wat belangrijk is, is van groot belang; iemand die belangrijk is, heeft veel invloed→
Gezond eten is belangrijk.
Goed slapen is belangrijk.
Tanden poetsen is heel belangrijk.
Slide 11 - Tekstslide
blij·ken
[bleek, is gebleken]
duidelijk zijn [iets blijkt (uit iets)]→
uit onderzoek blijkt dat jongeren steeds minder lezen
Slide 12 - Tekstslide
bren·gen
[bracht, heeft gebracht]
vervoeren [iemand brengt iemand of iets ergens heen]→
zij brengt elke ochtend haar kinderen naar school
Slide 13 - Tekstslide
dui·de·lijk
iets wat duidelijk is, is gemakkelijk te begrijpen→
gelukkig heeft de leraar alles duidelijk uitgelegd
De les is duidelijk.
Slide 14 - Tekstslide
het eind
[einden]
de plaats waar iets ophoudt of het moment waarop iets ophoudt=het einde→
aan het eind van de straat moet je naar rechts
Slide 15 - Tekstslide
fan·tas·tisch
iets wat fantastisch is, is heel mooi of heel fijn=geweldig→
ze vond het klimmen fantastisch!
Slide 16 - Tekstslide
be·lang·rijk
iets wat belangrijk is, is van groot belang; iemand die belangrijk is, heeft veel invloed→
Gezond eten is belangrijk.
Goed slapen is belangrijk.
Tanden poetsen is heel belangrijk.
Slide 17 - Tekstslide
blij·ken
[bleek, is gebleken]
duidelijk zijn [iets blijkt (uit iets)]→
uit onderzoek blijkt dat jongeren steeds minder lezen
Slide 18 - Tekstslide
bren·gen
[bracht, heeft gebracht]
vervoeren [iemand brengt iemand of iets ergens heen]→
zij brengt elke ochtend haar kinderen naar school
Slide 19 - Tekstslide
dui·de·lijk
iets wat duidelijk is, is gemakkelijk te begrijpen→
gelukkig heeft de leraar alles duidelijk uitgelegd
De les is duidelijk.
Slide 20 - Tekstslide
het eind
[einden]
de plaats waar iets ophoudt of het moment waarop iets ophoudt=het einde→
aan het eind van de straat moet je naar rechts
Slide 21 - Tekstslide
fan·tas·tisch
iets wat fantastisch is, is heel mooi of heel fijn=geweldig→
ze vond het klimmen fantastisch!
Slide 22 - Tekstslide
fe·li·ci·te·ren
[feliciteerde, heeft gefeliciteerd]
iemand met een bepaalde situatie gelukwensen→
gefeliciteerd met je verjaardag!
Slide 23 - Tekstslide
de fout
[fouten]
iets wat niet juist is→
iets wat niet klopt
de tekst zat vol met fouten
Slide 24 - Tekstslide
ge·woon
dit woord gebruik je als je vindt dat je iets niet verder uit hoeft te leggen
niet bijzonder
iets dat vaak voorkomt
het is gewoon, niets bijzonders
doe maar gewoon
Slide 25 - Tekstslide
graag
graag, liever, liefst
met plezier=
hij gaat graag naar school
Slide 26 - Tekstslide
hard
heel erg, met moeite
Ik doe hard mijn best.
Slide 27 - Tekstslide
het hart
[harten]
het deel van je lichaam links achter je borst, waar het bloed doorheen beweegt→
vanwege zijn zwakke hart kan hij niet lang lopen
Slide 28 - Tekstslide
fe·li·ci·te·ren
[feliciteerde, heeft gefeliciteerd]
iemand met een bepaalde situatie gelukwensen→
gefeliciteerd met je verjaardag!
Slide 29 - Tekstslide
de fout
[fouten]
iets wat niet klopt of niet juist is→
de tekst zat vol met fouten
Slide 30 - Tekstslide
ge·woon
dit woord gebruik je als je vindt dat je iets niet verder uit hoeft te leggen
niet bijzonder
iets dat vaak voorkomt
het is gewoon, niets bijzonders
doe maar gewoon
Slide 31 - Tekstslide
graag
graag, liever, liefst
met plezier=
hij gaat graag naar school
Slide 32 - Tekstslide
hard
heel erg, met moeite
Ik doen hard mijn best.
Slide 33 - Tekstslide
het hart
[harten]
het deel van je lichaam links achter je borst, waar het bloed doorheen beweegt→
vanwege zijn zwakke hart kan hij niet lang lopen
Slide 34 - Tekstslide
kie·zen
uit verschillende mensen, zaken of mogelijkheden bepalen wie of wat de beste is=uitkiezen→
wie is er als aanvoerder gekozen?
Slide 35 - Tekstslide
la·chen
[lachte, heeft gelachen]
op iets leuks reageren door een geluid te maken dat klinkt als 'hahaha' [iemand lacht]→
we hebben erg gelachen om zijn grappen
Slide 36 - Tekstslide
luk·ken
[lukte, is gelukt]
goed gaan ↔ mislukken
zijn de foto's gelukt?
Slide 37 - Tekstslide
de ma·nier
[manieren]
hoe iets gebeurt of gedaan wordt=de wijze, de methode→
veel lezen is een goede manier om woorden te leren
Slide 38 - Tekstslide
de me·dail·le
een plaatje van goud of zilver dat iemand krijgt die wint of die iets heel goed heeft gedaan→
ze kreeg een medaille omdat ze de wedstrijd had gewonnen
Slide 39 - Tekstslide
na·den·ken
[dacht na, heeft nagedacht]
denken [iemand denkt na (over iets)]→
ik moet nog even over uw voorstel nadenken
Slide 40 - Tekstslide
na·tuur·lijk
zoals iedereen meteen begrijpt→
dat was natuurlijk een grapje
Slide 41 - Tekstslide
oe·fe·nen
[oefende, heeft geoefend]
vaak doen om te leren=repeteren→
hij oefende een paar stukjes op de piano
Slide 42 - Tekstslide
heton·der·werp
dat waarover iets gaat=het thema→
de schrijver heeft over het onderwerp 'Nederland" al eerder geschreven
Slide 43 - Tekstslide
per
voor elk→ de appels kosten veertig cent per stuk
vanaf→ per 1 januari heb ik geen werk meer
met→ ga je per fiets ?
Slide 44 - Tekstslide
po·si·tief
een positief antwoord betekent:ja=
instemmend↔ negatief
ze gaf een positief antwoord op mijn vraag
Slide 45 - Tekstslide
het pro·gram·ma
[programma's]
een lijst met alle onderdelen van een les, een feest, een congres enz.→ in het programma stond geen pauze aangegeven
Slide 46 - Tekstslide
het praat·je
[praatjes]
een kort gesprekje→ mijn collega kwam even een praatje maken
iets negatiefs dat mensen over iemand vertellen→ er gaan praatjes rond over hem
Slide 47 - Tekstslide
de prijs
[prijzen]
het bedrag dat je voor iets moet betalen→
de prijs voor groenten is afgelopen maand flink gestegen
Slide 48 - Tekstslide
rei·zen
[reisde, heeft gereisd]
een reis maken [iemand reist ergens naartoe]→
ze reist elke dag een uur met de trein naar haar werk
Slide 49 - Tekstslide
rui·len
[ruilde, heeft geruild]
iets geven en er iets anders voor terugkrijgen→
mijn kinderen ruilen
Pokemon kaarten
Slide 50 - Tekstslide
de ru·zie
[ruzies]
de situatie dat twee of meer mensen boos op elkaar zijn omdat ze een andere mening hebben over iets→ de broers maakten vaak ruzie over wie er achter de computer mocht
Slide 51 - Tekstslide
se·ri·eus
ernstig→
is dit een serieuze opmerking of maak je een grapje?
