Als ik iets heel belangrijk vind, heb ik daar goede ....................... voor.
1
A
adressen
B
argumenten
C
duidelijk
D
blijken
1 / 35
volgende
Slide 1: Quizvraag
NT2BasisschoolGroep 1
In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Als ik iets heel belangrijk vind, heb ik daar goede ....................... voor.
1
A
adressen
B
argumenten
C
duidelijk
D
blijken
Slide 1 - Quizvraag
timer
1:00
Welke woorden ken jij al om iemand te overtuigen?
1
Slide 2 - Tekstslide
Vertel je argumenten aan de klas!
Slide 3 - Tekstslide
1
timer
1:30
Waar bedank jij iemand voor?
Slide 4 - Woordweb
Schrijf een zin met het woord "eind"
1
Slide 5 - Open vraag
A - Mijn broer ................. mijn moeder. B - Ik ........... jou voor het huiswerk. C - ............ jij mij ook voor het huiswerk?
1
A
A - bedanken
B - bedank
C - Bedankt
B
A - Bedankt
B - Bedank
C - Bedankt
C
A - Bedankt
B - Bedank
C - Bedank
D
A - Bedankt
B - Bedanken
C - Bedankt
Slide 6 - Quizvraag
Die ............ is beroemd van een film. Iedereen ............ hem te kennen.
1
A
acteur - blijken
B
akteur - blijkt
C
actuer - blijkt
D
acteur - blijkt
Slide 7 - Quizvraag
Maak een zin met: Werkwoord: blijken Wie of wat: Ahmad
1
Slide 8 - Open vraag
Maak een zin met "Fantastisch"
1
Slide 9 - Open vraag
Ik ...... hem een bezoek om hem te ........... Hij geeft een ............. feest aan het ...... van de middag.
2
A
breng - feliciteren - fantastisch - dag
B
breng - feliciteren - fantastisch - eind
C
breng - felicieteren - fantastisch - dag
D
breng - feliciteren - fantastische - eind
Slide 10 - Quizvraag
2
timer
1:00
Wat zeg je als er iemand jarig is?
Slide 11 - Woordweb
A - Iedereen ....... hem een kado. B - Wij ........ hem een boek. C - ........ jij ook een boek?
2
A
A - brengt
B - brengen
C - brengt
B
A - brengen
B - brengen
C - breng
C
A - brengt
B - brengen
C - breng
D
A - brengen
B - brengen
C - brengt
Slide 12 - Quizvraag
Maak een zin. Werkwoord: feliciteren Wie of wat: de klas
2
timer
1:30
Slide 13 - Open vraag
A - "Ik maakt" is een ....... B - Hij is te laat. Hij slaapt ..... uit. C - Hij kan ...... voetballen. Echt heel goed.
2
A
fout - duidelijk - duidelijk
B
fout - duidelijk - fantastich
C
fout - duidelijk - blijken
D
eind - fantastich - duidelijk
Slide 14 - Quizvraag
A - Het meisje ...... heel graag. B - Zij ...... heel hard. C - ............ jij om haar?
3
A
A - lach
B - lachen
C - lach
B
A - lacht
B - lachen
C - lach
C
A - lacht
B - lachen
C - lacht
D
A - lacht
B - lacht
C - lach
Slide 15 - Quizvraag
3
timer
1:30
Wat is er hÊÊl gewoon?
Slide 16 - Woordweb
3
hart
hard
Slide 17 - Sleepvraag
3
timer
1:00
Wat vind jij moeilijk om te kiezen?
Slide 18 - Woordweb
Maak een zin met: Werkwoord: kiezen / de leerlingen / graag
3
timer
1:30
Slide 19 - Open vraag
Goed of fout? A - Farah kan heel hart rennen. B - Ik huil. Ik heb pijn in mijn hart.
3
A
A - fout
B - goed
B
A - fout
B - fout
C
A - goed
B - goed
D
A- goed
B - fout
Slide 20 - Quizvraag
Als ik veel ...... en veel ....... dan gaat het me ..........
4
A
oefen - nadenk - lukken
B
nadenk - oefen - lukken
C
manier - nadenk - nadenken
D
nadenken - oefenen - lukken
Slide 21 - Quizvraag
Maak een zin met: Werkwoord: oefenen / mijn broer
4
timer
1:30
Slide 22 - Open vraag
4
timer
1:30
Wat gaat jou zeker lukken in je leven?
Slide 23 - Woordweb
A - Hij denkt heel veel na. B - Denk jij heel veel na? C - Wij denken na heel veel.
4
A
A - fout
B - goed
C - fout
B
A - fout
B - fout
C - fout
C
A - goed
B - goed
C - fout
D
A - fout
B - goed
C - goed
Slide 24 - Quizvraag
A -Mijn zus krijgt een medaille. B - Krijgt jij een medaille? C - Jij geeft een medaile aan mij.
4
A
A - fout
B - fout
C - goed
B
A - fout
B - goed
C - fout
C
A - goed
B - fout
C - fout
D
A - goed
B - fout
C - fout
Slide 25 - Quizvraag
Geef antwoord met een goede zin. Wat is een "goede manier" op school?
4
Slide 26 - Open vraag
A - Nasima praat met de vrouw op straat. B - De vrouw denkt dat het mooi weer wordt. C - Ze praten over het weer.
5
A
A - onderwerp
B - de manier
C - het onderwerp
B
A - een praatje
B - positief
C - overtuigen
C
A - een praatje
B - positief
C - positief
D
A - een praatje
B - positief
C - het onderwerp
Slide 27 - Quizvraag
5
timer
1:30
Overtuig mij ervan dat jij kunt vliegen.
Slide 28 - Woordweb
5
Wat hoort bij elkaar?
overtuigen
positief
Slide 29 - Sleepvraag
Overtuigen: Wat zeggen ze?
5
Slide 30 - Open vraag
5
timer
1:30
Wat is een onderwerp?
Slide 31 - Woordweb
Is de zin goed of fout? A - Wassim eet appels per dag. B - Zein drinkt drie keer per dag water . C - Fartun gebruikt twee lepels zout per liter water.
5
A
A - fout
B - goed
B - fout
B
A - goed
B - goed
B - fout
C
A - fout
B - goed
B - goed
D
A - fout
B - goed
B - goed
Slide 32 - Quizvraag
Hoeveel woorden uit de lijst tel je?
De acteur blijkt graag hard te oefenen om per onderwerp een medaille te kiezen. Hij overtuigt mij natuurlijk met zijn manier en lacht er bij vanuit zijn hart.