Thema 15 - Verwerkingsvragen - niveau roze

Als ik iets heel belangrijk vind, heb ik daar goede ....................... voor.
1
A
adressen
B
argumenten
C
duidelijk
D
blijken
1 / 35
volgende
Slide 1: Quizvraag
NT2BasisschoolGroep 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Als ik iets heel belangrijk vind, heb ik daar goede ....................... voor.
1
A
adressen
B
argumenten
C
duidelijk
D
blijken

Slide 1 - Quizvraag

timer
1:00
Welke woorden ken jij al om iemand te overtuigen? 
1

Slide 2 - Tekstslide

Vertel je argumenten aan de klas!

Slide 3 - Tekstslide

1
timer
1:30
Waar bedank jij iemand voor?

Slide 4 - Woordweb

Schrijf een zin met het woord "eind"
1

Slide 5 - Open vraag

A - Mijn broer ................. mijn moeder.
B - Ik ........... jou voor het huiswerk.
C - ............ jij mij ook voor het huiswerk?

1
A
A - bedanken B - bedank C - Bedankt
B
A - Bedankt B - Bedank C - Bedankt
C
A - Bedankt B - Bedank C - Bedank
D
A - Bedankt B - Bedanken C - Bedankt

Slide 6 - Quizvraag

Die ............ is beroemd van een film.
Iedereen ............ hem te kennen.
1
A
acteur - blijken
B
akteur - blijkt
C
actuer - blijkt
D
acteur - blijkt

Slide 7 - Quizvraag

Maak een zin met:
Werkwoord: blijken
Wie of wat: Ahmad
1

Slide 8 - Open vraag

Maak een zin met "Fantastisch"
1

Slide 9 - Open vraag

Ik ...... hem een bezoek om hem te ...........
Hij geeft een ............. feest aan het ...... van de middag.
2
A
breng - feliciteren - fantastisch - dag
B
breng - feliciteren - fantastisch - eind
C
breng - felicieteren - fantastisch - dag
D
breng - feliciteren - fantastische - eind

Slide 10 - Quizvraag

2
timer
1:00
Wat zeg je als er iemand jarig is?

Slide 11 - Woordweb

A - Iedereen ....... hem een kado.
B - Wij ........ hem een boek.
C - ........ jij ook een boek?
2
A
A - brengt B - brengen C - brengt
B
A - brengen B - brengen C - breng
C
A - brengt B - brengen C - breng
D
A - brengen B - brengen C - brengt

Slide 12 - Quizvraag

Maak een zin.
Werkwoord: feliciteren
Wie of wat: de klas
2
timer
1:30

Slide 13 - Open vraag

A - "Ik maakt" is een .......
B - Hij is te laat. Hij slaapt ..... uit.
C - Hij kan ...... voetballen. Echt heel goed.
2
A
fout - duidelijk - duidelijk
B
fout - duidelijk - fantastich
C
fout - duidelijk - blijken
D
eind - fantastich - duidelijk

Slide 14 - Quizvraag

A - Het meisje ...... heel graag.
B - Zij ...... heel hard.
C - ............ jij om haar?
3
A
A - lach B - lachen C - lach
B
A - lacht B - lachen C - lach
C
A - lacht B - lachen C - lacht
D
A - lacht B - lacht C - lach

Slide 15 - Quizvraag

3
timer
1:30
Wat is er hÊÊl gewoon?

Slide 16 - Woordweb

3
hart
hard

Slide 17 - Sleepvraag

3
timer
1:00
Wat vind jij moeilijk om te kiezen?

Slide 18 - Woordweb

Maak een zin met:
Werkwoord: kiezen /
de leerlingen / graag

3
timer
1:30

Slide 19 - Open vraag

Goed of fout?
A - Farah kan heel hart rennen.
B - Ik huil. Ik heb pijn in mijn hart.
3
A
A - fout B - goed
B
A - fout B - fout
C
A - goed B - goed
D
A- goed B - fout

Slide 20 - Quizvraag

Als ik veel ...... en veel .......
dan gaat het me ..........
4
A
oefen - nadenk - lukken
B
nadenk - oefen - lukken
C
manier - nadenk - nadenken
D
nadenken - oefenen - lukken

Slide 21 - Quizvraag

Maak een zin met:
Werkwoord: oefenen
/ mijn broer
4
timer
1:30

Slide 22 - Open vraag

4
timer
1:30
Wat gaat jou zeker lukken in je leven?

Slide 23 - Woordweb

A - Hij denkt heel veel na.
B - Denk jij heel veel na?
C - Wij denken na heel veel.
4
A
A - fout B - goed C - fout
B
A - fout B - fout C - fout
C
A - goed B - goed C - fout
D
A - fout B - goed C - goed

Slide 24 - Quizvraag

A -Mijn zus krijgt een medaille.
B - Krijgt jij een medaille?
C - Jij geeft een medaile aan mij.
4
A
A - fout B - fout C - goed
B
A - fout B - goed C - fout
C
A - goed B - fout C - fout
D
A - goed B - fout C - fout

Slide 25 - Quizvraag

Geef antwoord met een goede zin.
Wat is een "goede manier" op school?
4

Slide 26 - Open vraag

A - Nasima praat met de vrouw op straat.
B - De vrouw denkt dat het mooi weer wordt.
C - Ze praten over het weer.
5
A
A - onderwerp B - de manier C - het onderwerp
B
A - een praatje B - positief C - overtuigen
C
A - een praatje B - positief C - positief
D
A - een praatje B - positief C - het onderwerp

Slide 27 - Quizvraag

5
timer
1:30
Overtuig mij ervan dat jij kunt vliegen.

Slide 28 - Woordweb

5
Wat hoort bij elkaar?
overtuigen
positief

Slide 29 - Sleepvraag

Overtuigen:
Wat zeggen ze?
5

Slide 30 - Open vraag

5
timer
1:30
Wat is een onderwerp?

Slide 31 - Woordweb

Is de zin goed of fout?
A - Wassim eet appels per dag.
B - Zein drinkt drie keer per dag water .
C - Fartun gebruikt twee lepels zout per liter water.

5
A
A - fout B - goed B - fout
B
A - goed B - goed B - fout
C
A - fout B - goed B - goed
D
A - fout B - goed B - goed

Slide 32 - Quizvraag

Hoeveel woorden uit de lijst tel je?

De acteur blijkt graag hard te oefenen om per onderwerp een medaille te kiezen. Hij overtuigt mij natuurlijk met zijn manier en lacht er bij vanuit zijn hart.
5
A
12
B
13
C
10
D
14

Slide 33 - Quizvraag

Maak een goede zin met:
werkwoord: nadenken
jij
5
timer
1:30

Slide 34 - Open vraag

De woorden bij thema overtuigen zijn?
5
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll