aspecifieke of aangeboren afweer: tegen vele verschillende ziekteverwekkers, in planten en dieren, snelle eerste afweer;
specifieke of verworven afweer, gericht tegen één type ziekteverwekker, alleen bij gewervelden;
Slide 9 - Tekstslide
organen immuunsysteem
thymus, lymfeknopen, milt (filtert ziekteverwekkers uit bloed,
stimuleert afweersysteem), beenmerg.
opslag en transport witte bloedcellen.
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Monocyt
Monocyt wordt gemaakt in beenmerg. Van hieruit deels bloedbaan in, deels opgeslagen in milt.
Na een aantal dagen verplaatsen zij naar weefsels. Hierbij differentiëren zij, bijv in macrofaag (fagocyteert).
Slide 12 - Tekstslide
Macrofaag
heeft MHC receptoreiwitten.
MHC type II eiwit bij macrofaag, bij overige menselijke cellen: type I eiwit.
kan door afgifte cytokinen koorts veroorzaken (norm wordt op 38 graden ingesteld).
Cytokinen hebben regulerende functie (mediatoren).
Slide 13 - Tekstslide
Gevolg koorts:
- afweer reactie komt sneller op gang,
-de ziekteverwekker kan trager vermeerderen.
Bacteriële infectie is te bestrijden met antibiotica, virale infectie evt met anti-virale middelen
Slide 14 - Tekstslide
macrofaag wordt APC
Slide 15 - Tekstslide
B- en T-lymfocyten
Slide 16 - Tekstslide
84N
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Binas 84K
Slide 21 - Tekstslide
Antigeen-antistof complex
antigeen wordt onschadelijk gemaakt;
door complex wordt celmembraan aangetast, kapot;
door complex vindt fagocytose plaats door macrofagen;
Slide 22 - Tekstslide
1. Antilichamen gemaakt na eerste contact
2. gebonden antilichamen binden allergenen
3. histamine komt vrij, allergische reactie
Slide 23 - Tekstslide
Hoe zat het ook alweer?
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
vier manieren om immuun te worden
1. besmetting met een ziekteverwekker
2. borstvoeding
3. vaccineren met antigenen
4. Injectie met antistoffen
natuurlijk
kunstmatig
Slide 26 - Tekstslide
actieve immuniteit
1. besmetting met een ziekteverwekker
2. vaccineren met antigen (inspuiten van een verzwakte ziekteverwekker)
het lichaam maakt nu zelf antistoffen, je bent jaren lang immuun (wel geheugencellen)
Slide 27 - Tekstslide
passieve immuniteit
1. injectie met antistoffen (serum injectie)
2. borstvoeding (antistoffen in moedermelk)
snel maar korte tijd immuun:
bestrijden ziekteverwekker kan meteen
beginnen maar geen aanmaak geheugencellen
Slide 28 - Tekstslide
overzicht actieve en passieve immuniteit
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
actief versus passief
Actieve immunisatie
Voordeel --> het is permanent
Nadeel --> je lichaam moet het zelf doen, je wordt dus ziek
Passieve immunisatie
Voordeel --> het gaat snel
Nadeel --> tijdelijk immuun
Slide 31 - Tekstslide
Transplantatie
Eigen donatie (bijv huid naar andere plek): autograft
Donatie van ene organisme naar andere organisme: allograft
Donatie van organisme van ander soort: xenotransplantatie
Slide 32 - Tekstslide
Transplantatie
Afstotingsreacties door MHC eiwitten op het celmembraan
Bij mens MHC-systeem: HLA
Door HLA-systeem onderscheiden lymfocyten eigen cellen van lichaamsvreemde
Afstoting door cellulaire afweer
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Antistoffen in bloedplasma, veel kleinere hoeveel-heden dan antigenen, geen invloed op donatie.
Slide 35 - Tekstslide
Bloedtransfusie rode bloedcellen
O- algemene donor, AB+ algemene ontvanger
Slide 36 - Tekstslide
Resusfactor
Resusantigeen op celmembraan
Rh- kan antistof tegen resusantigeen maken na contact Rh+ bloed: bevalling, vlokkentest, vruchtwaterpunctie, bloedverlies tijdens zwangerschap, stomp buiktrauma.
eerste keer weinig anti-resus, tweede keer veel meer