In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Woordsoorten (herhaling)
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 1 - Tekstslide
Doelen
Je weet wat een lidwoord is.
Je weet wat een zelfstandig naamwoord is.
Je weet wat een bijvoeglijk naamwoord is.
Slide 2 - Tekstslide
Welke lidwoorden ken je?
Slide 3 - Open vraag
Lidwoorden
Er zijn drie lidwoorden: de, het, een.
De en het zijn bepaalde lidwoorden.
Een is een onbepaald lidwoord, kan voor welk woord.
Wat is het verschil?
het huis, de auto
een huis, een auto
Slide 4 - Tekstslide
Uitleg lidwoorden
Slide 5 - Tekstslide
Zelfstandig naamwoord
Mensen, dieren, dingen (de man, de hond, de lamp).
Namen (personen, landen, steden, wateren, bedrijven)
Er zijn ook niet tastbare zelfstandige naamwoorden (zoals liefde, pijn, geluk).
Je kunt (meestal) een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord zetten.
Je kunt een zelfstandig naamwoord verkleinen.
Slide 6 - Tekstslide
Uitleg zelfstandig naamwoord
Slide 7 - Tekstslide
Wat is het bepaald lidwoord/ wat zijn de bepaalde lidwoorden?
A
een
B
de
C
de,het
D
een,de
Slide 8 - Quizvraag
Noem 3 zelfstandige naamwoorden met het lidwoord het.
Slide 9 - Open vraag
Noem 3 zelfstandige naamwoorden met het lidwoord de.
Slide 10 - Open vraag
Maak een korte zin met een bepaald lidwoord.
Slide 11 - Open vraag
Wat is een concreet zelfstandig naamwoord?
A
Iets tastbaars, wat je aan kunt raken.
Zoals: armband, tafel
B
Iets wat je niet aan kunt raken. Zoals: vrede, oorlog, verdriet
Slide 12 - Quizvraag
Wat zijn dit laptop, stoel, hond, ring?
A
Concrete zelfstandige naamwoorden
B
Abstracte zelfstandige naamwoorden
Slide 13 - Quizvraag
Een abstract zelfstandig naamwoord kun je ...
A
Aanraken
B
Niet aanraken
Slide 14 - Quizvraag
Wat zijn oorlog en enthousiasme voor zelfstandige naamwoorden?
A
Concrete zelfstandige naamwoorden
B
Abstracte zelfstandige naamwoorden
Slide 15 - Quizvraag
Concreet zelfstandig naamwoord
Abstract zelfstandig naamwoord
zomer
slager
week
Lotte
vrede
potlood
nicht
liefde
Slide 16 - Sleepvraag
Eigennamen horen bij de zelfstandige naamwoorden. Noem er drie.
Slide 17 - Open vraag
Geef twee voorbeelden van een concreet zelfstandig naamwoord.
Slide 18 - Open vraag
Noteer alle zelfstandig naamwoorden. Geef ook aan of het gaat om een eigennaam, een czn of een azn: In de winter geeft de thermometer in Siberië regelmatig min veertig graden aan.
Slide 19 - Open vraag
Noteer alle zelfstandig naamwoorden.
Het pand van de Rabobank aan de Rembrandtstraat wordt maandag gesloopt.
Slide 20 - Open vraag
Geef in je eigen woorden (inclusief voorbeelden) aan wat het verschil is tussen concrete en abstracte zelfstandig naamwoorden.
Slide 21 - Open vraag
Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Staat vaak voor een zelfstandig naamwoord, maar niet altijd (de bloem is mooi).
Soms is er een andere vorm. (het rode kastje, een rood kastje)
Slide 22 - Tekstslide
Uitleg bijvoeglijk naamwoord
Slide 23 - Tekstslide
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
A
Dit woord zegt iets over een werkwoord.
B
Dit woord zegt iets over een voorzetsel.
C
Dit woord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
D
Dit woord zegt iets over een lidwoord.
Slide 24 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord?
A
Blonde
B
Man
C
Paard
D
De
Slide 25 - Quizvraag
Op een zonnige dag speelde Redouan met zijn leren bal. Welk(e) bijvoeglijke naamwoord(en) zie je?