§2 Zelfstandig naamwoord en lidwoord
1 / 20
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Welke lidwoorden ken je?
Slide 4 - Open vraag
Noem 3 zelfstandige naamwoorden + het lidwoord
Slide 5 - Open vraag
Slide 6 - Tekstslide
Wat is het bepaald lidwoord/ wat zijn de bepaalde lidwoorden?
A
een
B
de
C
de,het
D
een,de
Slide 7 - Quizvraag
Maak een korte zin met een bepaald lidwoord.
Slide 8 - Open vraag
Wat is een concreet zelfstandig naamwoord?
A
Iets tastbaars, wat je aan kunt raken.
Zoals: armband, Noordzee.
B
Iets wat je niet aan kunt raken. Zoals: vrede, oorlog, verdriet
Slide 9 - Quizvraag
laptop, stoel, hond, ring
A
concreet zelfstandig naamwoord
B
abstract zelfstandig naamwoord
Slide 10 - Quizvraag
Een abstract zelfstandig naamwoord kun je ...
A
Aanraken
B
Niet aanraken
Slide 11 - Quizvraag
Concreet zelfstandig naamwoord
abstract zelfstandig naamwoord
zomer
slager
week
Lotte
vrede
potlood
nicht
liefde
Slide 12 - Sleepvraag
oorlog, enthousiasme, zelfverzekerd
A
concreet zelfstandig naamwoord
B
abstract zelfstandig naamwoord
Slide 13 - Quizvraag
concreet znw
abstract znw
znw-eigennaam
de auto
Frankrijk
Liefde
Slide 14 - Sleepvraag
Eigennamen horen bij de zelfstandige naamwoorden. Noem er drie.
Slide 15 - Open vraag
Geef twee voorbeelden van een concreet zelfstandig naamwoord
Slide 16 - Open vraag
Noteer alle zelfstandig naamwoorden. Geef ook aan of het gaat om een eigennaam, een czn of een azn:
In de winter geeft de thermometer in Siberië regelmatig min veertig graden aan.
In de winter geeft de thermometer in Siberië regelmatig min veertig graden aan.
Slide 17 - Open vraag
Noteer alle zelfstandig naamwoorden. Geef ook aan of het gaat om een eigennaam, een czn of een azn:
Het pand van de Rabobank aan de Rembrandtstraat wordt maandag gesloopt.
Het pand van de Rabobank aan de Rembrandtstraat wordt maandag gesloopt.
Slide 18 - Open vraag
Geef in je eigen woorden (inclusief voorbeelden) aan wat het verschil is tussen concrete en abstracte zelfstandig naamwoorden.
