grammatica (opdr 14 tm 17)

grammatica blok 5
- woordsoortbenoeming
- persoonlijk voornaamwoord


1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

grammatica blok 5
- woordsoortbenoeming
- persoonlijk voornaamwoord


Slide 1 - Tekstslide

lesdoelen
na deze les:
- kun je de woordsoorten ww - znw - bnw - lw -vz -pers. vnw benoemen in een zin.
- heb je geleerd wat persoonlijk voornaamwoord is, en kun je deze benoemen in een zin. 

Slide 2 - Tekstslide

herhaling
je hebt de volgende woordsoorten geleerd:
lidwoorden
zelfstandige naamwoorden
werkwoorden
bijvoeglijke naamwoorden
voorzetsels. 

Slide 3 - Tekstslide

Noteer alle werkwoorden uit deze zin:

Wij hebben geprobeerd om de fiets te repareren.

Slide 4 - Open vraag

Noteer alle werkwoorden uit deze zin:

Zij is nou eenmaal de liefste van iedereen.

Slide 5 - Open vraag

Noteer alle znw uit deze zin:

Onze buren zijn vorig jaar naar Amsterdam verhuisd.

Slide 6 - Open vraag

Noteer alle znw uit deze zin:

Het schaapje sprong over het hekje het weiland in.

Slide 7 - Open vraag

Noteer alle bnw uit deze zin:

Mijn oudste nicht sliep in een warme tent onder de sterrenhemel.

Slide 8 - Open vraag

Noteer alle lw uit deze zin:

Ik heb geen idee waar de sleutels zijn gebleven.

Slide 9 - Open vraag

Noteer alle vz uit deze zin:

Ik kijk erg uit naar de zomervakantie.

Slide 10 - Open vraag

Noteer alle vz uit deze zin:

Tijdens die vergadering ben ik een paar keer van de tafel naar het koffieapparaat gelopen.

Slide 11 - Open vraag

persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.
Het schema op de volgende slide staat ook in je boek op blz 238

Slide 12 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden
Enkelvoud
onderwerpsvorm
voorwerpsvorm
1e persoon
ik
me/mij
2e persoon
je/jij
je/jij
u
3e persoon
hij
hem
ze/zij
ze/haar
het
het
Meervoud
onderwerpsvorm
voorwerpsvorm
1e persoon
wij
ons
2e persoon
jullie
jullie
u
u
3e persoon
ze/zij
ze/hen/hun

Slide 13 - Tekstslide

pers. vnw gebruik je in zinnen. Ze zijn aparte zinsdelen die je kunt benoemen.
afhankelijk van het aantal personen gebruik je e.v of m.v 
eerste persoon = degene die spreker/schrijver is. 
ik - ev / we of wij - mv
tweede persoon = degene tegen wie je spreekt of naar wie je schrijft. 
jij/je/u - ev of jullie mv
derde persoon = over wie je iets zegt/schrijft. 
hij/zij/ze/het - ev of zij/ze- mv)

Slide 14 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord
Het woordje 'het'. 
'Het' is alléén een persoonlijk voornaamwoord als het een apart zinsdeel is. Als het een deel van een zinsdeel is, is het een lidwoord. 

Het is aardig opgeknapt > het = persoonlijk vnw
Het weer is aardig opgeknapt > het = lidwoord

Slide 15 - Tekstslide

onderwerpsvorm of voorwerpsvorm
Wanneer een persoonlijk voornaamwoord in de zin het onderwerp is, noemen we dit de onderwerpsvorm.
Wanneer het persoonlijk voornaamwoord in de zin aangeeft van of voor wie het is, noemen we het voorwerpsvorm

Slide 16 - Tekstslide

onderwerpsvorm of voorwerpsvorm?

Ik heb dat boek bij me.
ik =
A
onderwerpsvorm
B
voorwerpsvorm

Slide 17 - Quizvraag

onderwerpsvorm of voorwerpsvorm?

Die fiets is van mij
mij =
A
onderwerpsvorm
B
voorwerpsvorm

Slide 18 - Quizvraag

onderwerpsvorm of voorwerpsvorm?

Geef die telefoon terug aan mij!
mij =
A
onderwerpsvorm
B
voorwerpsvorm

Slide 19 - Quizvraag

onderwerpsvorm of voorwerpsvorm?

Dat geld is van hem.
hem =
A
onderwerpsvorm
B
voorwerpsvorm

Slide 20 - Quizvraag

onderwerpsvorm of voorwerpsvorm?

Heb jij je huiswerk gemaakt?
jij =
A
onderwerpsvorm
B
voorwerpsvorm

Slide 21 - Quizvraag

persoonlijk voornaamwoord
Het woordje 'hun'. 
Hun gebruik je NOOIT als onderwerp of lijdend voorwerp!

Het woordje 'hen'.
Hen gebruik je als lijdend voorwerp of na een voorzetsel:
Heb je aan hen het goede antwoord gevraagd? 
Ga je hen ook helpen bij de voorbereiding van het feest? 

Slide 22 - Tekstslide

Geef je mij mijn jas? 
Geef = ww 
je = persoonlijk voornaamwoord
mij  = persoonlijk voornaamwoord
mijn = persoonlijk voornaamwoord
jas = zelfstandig naamwoord

Slide 23 - Tekstslide

Schrijf de persoonlijke voornaamwoorden uit deze zin op. Noteer ook ev of mv en onderwerpsvorm of voorwerpsvorm.

Heb je hem op het terrasje zien zitten?

Slide 24 - Open vraag

Huiswerk

Maak opdracht 1-5-6
blz  111 en  113

Slide 25 - Tekstslide