Gesprekken 1.1 - Nu Nederlands 3F

Gesprekken 1.1
voorbereiding gesprek


Het doel van een formeel gesprek herkennen
Weten hoe het doel bereikt kan worden

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Gesprekken 1.1
voorbereiding gesprek


Het doel van een formeel gesprek herkennen
Weten hoe het doel bereikt kan worden

Slide 1 - Tekstslide

Welke formele gesprekken voer jij zelf wel eens?

Slide 2 - Open vraag

Waarom voorbereiden?
- Je bereikt je gespreksdoel beter, omdat je betere antwoorden geeft wanneer je er al over hebt nagedacht.

- Je kunt sneller en beter reageren op je gesprekspartner, omdat je niet meer hoeft na te denken over je reactie.

 

Slide 3 - Tekstslide

Tips
- Bedenk van tevoren het doel van het gesprek en wat je ervan verwacht
- Verzamel informatie die je tijdens het gesprek bij de hand moet hebben om professioneel over te komen en snel te kunnen reageren
- Noteer in steekwoorden belangrijke informatie, vragen of zinnen die je in het gesprek kunt gebruiken

Slide 4 - Tekstslide

Soorten vragen

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Een hovenier onderhandelt met een klant over de prijs van een tuinontwerp. Wat is het gespreksdoel?
A
informatie geven
B
besluiten nemen
C
een mening vormen
D
problemen oplossen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het persoonlijke gespreksdoel van de hovenier? Wat wil hij bereiken met het gesprek?

Slide 8 - Open vraag

Wat is het persoonlijke gespreksdoel van de klant? Wat wil de klant bereiken met het gesprek?

Slide 9 - Open vraag

Mevrouw Smit klaagt bij haar kapster over haar pasgeknipte kapsel. Wat is het gespreksdoel?
A
informatie geven
B
besluit nemen
C
een mening vormen
D
problemen oplossen

Slide 10 - Quizvraag

Welke persoonlijke gespreksdoelen hebben de kapster en de klant?

Slide 11 - Open vraag

Duidelijke vragen stellen
Vragen stellen doe je op verschillende momenten in een gesprek.
Bepaal in de volgende situaties welke vraag je het best kunt stellen.

Slide 12 - Tekstslide

Je wilt weten wat je stagebegeleider van jouw bijdrage aan de productpresentatie vindt.
A
Heb ik het eigenlijk goed of niet goed gedaan bij de productpresentatie?
B
Wat heb ik volgens u goed gedaan en wat had ik beter kunnen doen?

Slide 13 - Quizvraag

Een klant belt de klantenservice met een klacht. Jij neemt de telefoon aan.
Nadat de klant heeft verteld dat hij een klacht heeft over een rollator, stel jij een startvraag.
A
Kunt u om te beginnen eens vertellen wat er is gebeurd?
B
U bent dus niet tevreden over ons, als ik het goed begrijp?

Slide 14 - Quizvraag

Een medestudent zegt tijdens een overleg dat hij jouw idee niet goed vindt. Welke vraag stel je?
A
Heb jij een beter idee dat je met ons kunt delen?
B
Waarom vind je het geen goed idee?

Slide 15 - Quizvraag

Je teamleider vraagt wat jij van je nieuwe collega vindt.
Je begrijpt niet waarom ze dat aan jou vraagt. Welke vraag kun je het best stellen in deze situatie?
A
Denkt u dat hij zijn werkzaamheden niet goed uitvoert?
B
Waarom wilt u van mij weten wat ik van hem vindt?

Slide 16 - Quizvraag

Jouw collega vraagt aan een cliënt: ‘Ik neem aan dat u denkt dat de pijn door deze medicijnen erger zal worden?’
Denk jij dat de manier waarop je collega de vraag stelt, het antwoord van de cliënt zal beïnvloeden?

Slide 17 - Open vraag

De vraag van de collega noem je een suggestieve vraag, omdat de mening of verwachting van de vraagsteller erin zit.
Bedenk een vraag in plaats van deze vraag, die niet suggestief is.

Slide 18 - Open vraag

Maak opdracht 3, 4 en 5 van Gesprekken 1.1

Slide 19 - Tekstslide