Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Welkom!
Pak je leesboek.
Verder vandaag:
Oefenen zww/hww
Bespreken huiswerk

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Pak je leesboek.
Verder vandaag:
Oefenen zww/hww
Bespreken huiswerk

Slide 1 - Tekstslide

Redekundig ontleden
Woordsoorten: 
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen

Grammatica woordsoorten

- Je weet wat werkwoorden zijn.

- Je weet wat een zelfstandig werkwoord en een hulpwerkwoord is

- Je kunt de werkwoorden in een zin benoemen:
     - zelfstandig werkwoord
     - hulpwerkwoord

Ga naar LessonUp! 
     

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoord (ww)

Een werkwoord is:

- iets wat je kunt doen of wat kan gebeuren.

- je kunt er een ik/hij/wij-rijtje van maken  (= vervoegen).


Bijvoorbeeld:

 Over zes weken hoopt zij te bevallen van een meisje.

 De dinosaurus is al jaren uitgestorven.



Slide 4 - Tekstslide

Werkwoord: zww + hww

Er zijn verschillende soorten werkwoorden:

1.  Zelfstandig werkwoord (zww)

    - Belangrijkste werkwoord in de zin

   -  Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een zww.

   -  Heb je meerdere werkwoorden? Dan is vaak het laatste werkwoord van de zin het zww.


2.  Hulpwerkwoord (hww)

Heb je meer werkwoorden in de zin? Dan is er één werkwoord het zww en zijn alle andere werkwoorden het hww.



Slide 5 - Tekstslide

Voorbeelden hww en zww
Wij schrijven netjes in ons schrift.
In de winkel hebben ze brood gekocht.
Ik hoop nog ver te kunnen fietsen.

Slide 6 - Tekstslide

Bespreken huiswerk
Opdracht 2, 3, 5 en 6 op bladzijde 214-215

Slide 7 - Tekstslide

Ze had goed willen leren voor de toets.

Hoeveel werkwoorden zie je?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

Ze had goed willen leren voor de toets.

Wat is het belangrijkste werkwoord dat laat zien wat er gebeurt?
A
had
B
willen
C
leren

Slide 9 - Quizvraag

hww of zww
Het pakje wordt morgen bezorgd.
A
wordt = hww bezorgd = hww
B
wordt = hww bezorgd = zww
C
wordt = zww bezorgd = hww

Slide 10 - Quizvraag

hww of zww?

Ik ga op vakantie.
A
hww
B
zww

Slide 11 - Quizvraag

hww of zww:
Ik geef hem een cadeautje.

A
geef = hww
B
geef = zww

Slide 12 - Quizvraag

Zww of Hww?

Ik wil hem een cadeautje geven.

A
wil = zww
B
wil = hww

Slide 13 - Quizvraag

Zww of Hww?

Ik had hem een cadeautje willen geven.
A
had = zww
B
had = hww

Slide 14 - Quizvraag

Zww of Hww?

Ik had hem een cadeautje willen geven.
A
willen = zww
B
willen = hww

Slide 15 - Quizvraag

Zww of Hww?

Ik had hem een cadeautje willen geven.
A
geven = zww
B
geven = hww

Slide 16 - Quizvraag

Ik zou  je best een tosti  
Die ijdeltuit             uren naar zichzelf 
ZWW
HWW
zou
hebben
willen
maken.
heeft
liggen
kijken.

Slide 17 - Sleepvraag

zn
zww
anders
bn
lw
hww
heeft
aandacht
besteed
aan
de
negatieve
effecten.
ook
Mila

Slide 18 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Morgen
wordt
het
feest
gevierd.

Slide 19 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij 
kocht 
het
mooie
cadeau.

Slide 20 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Zij
laten
hun
auto
morgen
repareren. 

Slide 21 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Kan
je
niet
beter
uitkijken!

Slide 22 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Haar
broers
zitten
me
altijd
te 
treiteren. 

Slide 23 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij 
heeft
weer
niet
geluisterd.

Slide 24 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Max
zou
dat
gedaan
kunnen
hebben.

Slide 25 - Sleepvraag