onwk 4 les 4 vervoeging persoonsvorm

1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
-Hoe schrijven we de persoonsvorm in de tt. 

-Hoe schrijven we de persoonsvorm in de vt. 

Slide 2 - Tekstslide

Aan het eind van de les weet ik...
hoe ik de persoonsvorm moet schrijven (vervoegen) in de tt en de vt.

Slide 3 - Tekstslide

Het vervoegen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd (tt).

Slide 4 - Tekstslide

Stam van een woord = Ik -vorm
Ik + PersoonsVorm
Ik loop (lopen)
Ik werk (werken)
Ik fiets (fietsen)
Ik ben (zijn)
Ik leer (leren)

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de stam van koken?

Slide 6 - Open vraag

Wat is de stam van gebeuren?

Slide 7 - Open vraag

Wat is de stam van verwachten?

Slide 8 - Open vraag

Wat is de stam van worden?

Slide 9 - Open vraag

PersoonsVorm 

Ik vind
jij vind
zij vind
het vind
Wij vind 
jullie vind

vervoegen tt

- (stam)
t
t
t
en (hele werkwoord)
en (hele werkwoord)

Slide 10 - Tekstslide

PersoonsVorm 

Ik rijd
jij rijd
zij rijd
het rijd
Wij rijd 
jullie rijd

vervoegen tt

- (stam)
t
t
t
en
en

Slide 11 - Tekstslide

PersoonsVorm 

Ik spit
jij spit
zij spit
het spit
Wij spit 
jullie spit

vervoegen tt

-
t
t
t
ten
ten

Slide 12 - Tekstslide

PersoonsVorm 
Vul het schema in voor het
werkwoord geven.
Ik geef
jij geef
zij geef
het geef
Wij ge 
jullie ge

vervoegen tt


-
t
t
t
ven
ven

Slide 13 - Tekstslide

PersoonsVorm 
Vul het schema in voor het
werkwoord lopen.
Ik .........
jij ........
zij ........
het ........
Wij ........ 
jullie ........

 vervoegen tt



Slide 14 - Tekstslide

PersoonsVorm 
Vul het schema in voor het
werkwoord lopen.
Ik loop
jij loop
zij loop
het loop
Wij lo 
jullie lo

vervoegen tt


-
t
t
t
pen
pen

Slide 15 - Tekstslide

Enkelvoud tt:


Ik                 leid  een team.
Jij / Je        leidt een team.
Hij / Zij/ U leidt een team.


Leid   jij/je een team?

Meervoud tt:
Wij / We leiden een team.
Jullie leiden een team.
Zij / Ze leiden een team.
Enkelvoud tt: 


stam
stam + t
stam + t


stam jij/je

Meervoud tt:
stam + en
stam + en
stam + en

Slide 16 - Tekstslide

Start met een quiz:

Slide 17 - Tekstslide

Het meisje (klagen tt) over de vertraging van de trein.
A
klaag
B
klaagt
C
klagen
D
klaagd

Slide 18 - Quizvraag

Hij (bestellen tt) een hamburger.
A
bestel
B
bestellen
C
besteld
D
bestelt

Slide 19 - Quizvraag

Hij (worden tt) de nieuwe directeur van de school.
A
worden
B
word
C
wordt
D
wortd

Slide 20 - Quizvraag

Dat (gebeuren tt) mij niet vaak.
A
gebeuren
B
gebeurt
C
gebeurd
D
gebeurdt

Slide 21 - Quizvraag

PersoonsVorm 
Vul het schema in voor het werkwoord geven.
Ik ----
jij ----
zij ----
het ----
Wij ---- 
jullie ----

vervoegen tt



Slide 22 - Tekstslide

Wat kan je vertellen over het werkwoord:  
vertellen:               

droom:                       

fiets:                           

Slide 23 - Tekstslide

Wat kan je vertellen over het werkwoord:  
vertellen:                  1. meerdere personen (wij, jullie) 2. tt

droom:                       1. één persoon (ik) 2. tt

fiets:                            1. één persoon (ik) 2. tt

Slide 24 - Tekstslide

Conclusie: Werkwoorden zijn Uniek!!!!!!!!!!!!!!!
Een werkwoord is de motor van een zin. 
Het ww vertelt waar de zin over gaat. (blaffen, springen, lezen)
Het ww vertelt in welke tijd de zin staat.  (vandaag, nu, morgen, gisteren, over twee weken) Ik loop nu. Ik liep gisteren. 
Het ww vertelt over het aantal. loop (is maar één persoon: ik loop) lopen (zijn meerdere personen: wij lopen) 

Slide 25 - Tekstslide

Wat zie je aan een onderwerp?
Hij eet een ijsje. 
Je ziet dat het over 1 persoon gaat. 
U moet nog een kaartje kopen. 
Je ziet dat het over 1 persoon gaat, een volwassen iemand spreek je aan met u.
Wij hebben een bezoek gebracht aan het Van Gogh museum. 
Je ziet dat het over meerdere personen gaat.

Slide 26 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
-Herhaling persoonsvorm tt. 

-Vervoeging persoonsvorm vt

Slide 27 - Tekstslide

Stam van een woord = Ik -vorm
Ik + PersoonsVorm
Ik loop (hele werkwoord =lopen)
Ik werk (hele werkwoord=werken)
Ik fiets (hele werkwoord=fietsen)
Ik ben (hele werkwoord=zijn)
Ik leer (hele werkwoord=leren)

Slide 28 - Tekstslide

Wat kan je vertellen over het werkwoord:  
vertelden:               

droomde:                       

fietste:                           

Slide 29 - Tekstslide

Wat kan je vertellen over het werkwoord:  
vertelden  : 1. meerdere personen (wij, jullie) 2. vt

droomde   : 1. één persoon (ik)                              2. vt

fietste        : 1. één persoon (ik)                               2. vt             

Slide 30 - Tekstslide

PersoonsVorm 

Ik werk
jij werk
zij werk
het werk
Wij werk 
jullie werk

vervoegen tt

-
t
t
t
en
en

Slide 31 - Tekstslide

PersoonsVorm 
In de verleden tijd zetten we 
-te of -de achter de stam. 
                                                Ik werk
          jij werk
zij werk
het werk
wij werk
jullie werk

 
vervoegen vt


-te
-te
-te
-te
-ten
-ten

Slide 32 - Tekstslide

PersoonsVorm 
In de verleden tijd zetten we -te of -de achter de stam. 
                                                Ik land
          jij land
zij land
het land
wij land
jullie land

 
vervoegen tt


-
t
t
t
en
en

Slide 33 - Tekstslide

PersoonsVorm 
In de verleden tijd zetten we -te of -de achter de stam. 
                                                Ik land
          jij land
zij land
het land
wij land
jullie land

 
vervoegen vt


-de
-de
-de
-de
-den
-den

Slide 34 - Tekstslide

PersoonsVorm VT
      


                                                
   
 
In de verleden tijd zetten we -te of -de achter de stam.
Ik zette gisteren de vuilnis buiten. 
Brandde jij gisteren een kaarsje? 
Ik voetbalde zaterdag erg goed!'

Slide 35 - Tekstslide

 In de verleden tijd zetten we -te of -de achter de stam. 
Maar is ik leid nu met een d? Of is het ik leit? Je hoort een t. 
Is ik wed nu met een d? Of is het ik wet?  Je hoort een t.




Slide 36 - Tekstslide

 In de verleden tijd zetten we -te of -de achter de stam. 
Maar is ik leid nu met een d? Of is het ik leit? Je hoort een t. 
Is ik wed nu met een d? Of is het ik wet?  Je hoort een t.
Tip: Maak het werkwoord langer: leiden: dan hoor je duidelijk een D.  
Ik leidde een team. 
Maak het werkwoord langer: wedden: dan hoor je duidelijk een D.  
Ik wedde op een paard.


Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Check met quiz

Slide 39 - Tekstslide

Het meisje (klagen vt) gisteren over de vertraging van de trein.
Wat is het ww in deze zin?

Slide 40 - Open vraag

Het meisje (klagen vt) gisteren over de vertraging van de trein.
Wat is het onderwerp in deze zin?

Slide 41 - Open vraag

Het meisje (klagen vt) gisteren over de vertraging van de trein.
Wat is het persoonsvorm (pv) in deze zin?

Slide 42 - Open vraag

Het meisje (klagen vt) gisteren over de vertraging van de trein.
staat de zin in de tt of de vt?

Slide 43 - Open vraag

Het meisje (klagen vt) gisteren over de vertraging van de trein.
Hoe vervoegen we -klagen-?

Slide 44 - Open vraag

Wat gaan we doen? 
-Hoe vervoegen we de persoonsvorm in de tt. 

-Hoe vervoegen we de persoonsvorm in de vt. 

Slide 45 - Tekstslide

Aan het eind van de les weet ik...
hoe ik de persoonsvorm moet vervoegen in de tt en vt.

Slide 46 - Tekstslide

Huiswerk
-Kahoot (wat is de PV en wat is het onderwerp

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Link

Als je de stof niet begrijpt, kan je dit filmpje bekijken en de opdrachten doen. 

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Link

Slide 51 - Tekstslide